dinsdag 25 februari 2014

Geslachte os


REMBRANDT, Geslachte os, 1655, olie paneel van boven afgerond, 94x69, Parijs, Louvre





Ik loop voorbij de ongeïnspireerd gebouwde woonwijken waar ooit de Gentse Beestenmarkt gevestigd was; de herinnering aan die plek draag ik in mij als een heftige geursensatie. Deze oude veemarkt was een overdekte open hal met op regelmatige afstand ijzeren pilaren, waaraan de stampende stieren met bloeddoorlopen ogen en met slijm uit hun muil stonden te trekken aan de ketting. Er vloeide waterig bloed in het vertrapte strooisel onder de snijtafels, en de vormeloze, lichtroze bergen die de op elkaar gestapelde longen vormden, leken nog te leven in hun glibberige materie. De harten lagen uitgesneden naast de tongen, de koppen werden per kilo verkocht, en de ogen die je aankeken vanaf de koperen schaal die aan de weeghaak bungelde, stonden star alsof er diep werd nagedacht voorbij de grenzen van de overal aanwezige dood die dichter bij het leven stond dan alles wat ik, die nooit een oorlog heb meegemaakt, in mijn leven heb gezien. Ik neem aan dat mijn grootvader soms onwillekeurig en met weerzin aan deze oude beestenmarkt heeft moeten denken bij het zien van de slachtpartijen waarvan hij bij de oevers van de IJzer getuige is geweest, aan ingewanden die naar buiten komen en die daarmee aangeven dat er een grens is overschreden - die waarachter het leven veilig zou moeten zijn voor de grijpgrage klauwen van de dood. De mengeling van paniek en gelatenheid die uit de ogen van de schapen sprak die op de slacht wachtten, werd door de toenmalige veeverkopers achteloos en vrolijk over het hoofd gezien.
Het was een rustige provinciestad rond 1900, alles had zijn plaats, de armoedige schooier die hij toen was slenterde langs de tafels en wist dat er hem, mits er maar een beetje weemoedig uit de blauwe kinderogen werd gekeken, tot slot wel iets zou worden toegegooid: een paar ons bloedpens, een slordig uitgebeend stuk rib waarvan nog wel wat soep te koken viel, een beetje draadjesvlees voor de bouillon.
Wanneer hij later met mij naar reproducties keek en bij de beroemde geslachte os van Rembrandt kwam, zei hij: dat is zo goed geschilderd dat ge de stank van den Beestenmarkt gewaarwordt.



Uit : OORLOG EN TERPENTIJN
Stefaan Hertmans
De Bezige Bij    Amsterdam

zondag 23 februari 2014

Dwangneuroticus




Zelden bezoek ik nog de ouderlijke woning. Maar als ik er kom, doet mijn moeder de deur open nog voor ik het koperen drukbelletje heb aangeraakt. Ik wist dat je zou komen, zegt ze, ga maar in de salon, ik kom zo met de koffie. Haar armen zitten tot haar ellebogen onder het schuim van een overdadig sop. Ze komt uit de keuken, ze heeft mij dus niet zien aankomen. Ik moet inderdaad wel geloven dat ze van mijn komst op de hoogte was. Ik zink weg in een monstrueuze crapaud, uit een erfenis verkregen, met de geur van mijn gestorven grootouders er nog omheen. Oprechte herenbaai, een lang niet meer in zwang zijnde verdelgingsmiddel tegen insecten, een vleug lavendel. Boven het buffet verzet hun portret zich vergeefs tegen de inwerking van het zonlicht. Iedere keer als ik het terugzie is het valer geworden. Alleen de volle fin de siècle-snor van mijn grootvader blijft even donker, trekt de verhoudingen scheef tussen de tonen onderling. Op den duur zal het de indruk wekken of hij er kunstmatig op is aangebracht. Hij heeft de lichte ogen en het zorgelijk gefronste voorhoofd van een dwangneuroticus. Mijn moeder vertelde vroeger, dat als hij thuiskwam, mijn oma zei: ‘Gauw de kopjes goed!’ De kinderen zorgden er dan voor dat de motieven op de kopjes precies stonden boven die op de schoteltjes. Hij kwam binnen, groette niemand, loerde alleen naar de kopjes. Dan pakte hij z’n krant, keek, voor hij zich in de crapaud liet zakken, de zitting na of er zich geen pluisjes op bevonden.
Ik kijk hem aan. Hij kijkt niet naar mij, maar naar de fotograaf.
Je bent doodgegaan aan de kanker, denk ik. Je hebt je voortgeplant. Ook ik zal doodgaan aan kanker. Het gezwel valt niet ver van de boom. In het ziekenhuis kreeg hij eerst een buisje in zijn onderlijf voor zijn ontlasting. Maar toen de ziekte zijn buikholte met woekerende zwammen vulde, kwam er een heel rioleringsnet naast hem in bed te liggen. Er was geen houden meer aan.
Toch heeft hij een uur voor zijn sterven nog ruziegemaakt met de verpleegster omdat ze de bloemen die ik hem gebracht had niet in het midden van het tafeltje zette.



Jan Wolkers Uit: Het Tillenbeest    Alle Verhalen
Meulenhoff Amsterdam

vrijdag 14 februari 2014

Voor B op Valentijn



























Leg uw hoofd zo in mijn arm
dat van uw voorhoofd naar uw mond mijn blik schuive
over de kam van uw neus
Leg uw hoofd zo
ik leg op uw mond mijn hand
                               Wees rust






Paul Van Ostayen.