maandag 20 juli 2015

Professor Wiskunde




 
In die tijd schoof Tineke, als ze samen in het bed lagen dat ze uit verliefdheid voor hen getimmerd had, nog wel eens een hand onder de elastiek van zijn pyjamabroek - voor hem het sein om over zijn algebra's te beginnen, over de glazen muur tussen hem en het bewijs waarnaar hij zocht, en hoe hij die wand aan scherven kon slaan, morgen, wanneer hij weer in zijn bureau aan de universiteit zat. En ja, hij voelde zich schuldig en onvolkomen. Maar Tineke scheen zijn uitvluchten te accepteren, ze volgde de buitengewone prestaties die hij leverde op de voet, ze scheen te geloven dat het ontwikkelen van genialiteit offers vereiste en misschien was ze al blij dat hij zich iedere avond tussen zeven en negen uitsloofde om een vader te zijn voor haar twee dochters.
Toen hij tegen zijn doorbraak aanleunde en geregeld op een luchtbed in zijn bureau sliep, was seks iets waarover ze spraken als over gras dat hoognodig gemaaid moest worden. En sinds een jaar of tien spraken ze nergens meer over. Het erotisch scenario was afgesteld. Ze respecteerden elkaars privacy. Ze kusten elkaars wang bij vertrek en thuiskomst.
Thuiskomen deed hij overigens nooit meer onaangekondigd of zachtjes als verrassing, sinds hij zonder het te willen gezien had dat Tineke in het bezit was van een apparaatje, een ding met de kleur van een oude draaischijftelefoon waaruit een ijzeren balkje stak met een hardrubberen kop erop die, als je de stekker in het stopcontact deed, hard en snel op en neer stampte, een krachtig, ratelend stampen was het. Een lawaaiig machientje waarmee je gemakkelijk walnoten zou kunnen pletten, maar dat zijn vrouw na een dag hard werken in de timmerwerkplaats, begreep hij toen het geluid hem op een middag naar de slaapkamer had gelokt, gebruikte om zichzelf te bevredigen.


Uit: Bonita Avenue
Peter Buwalda
2012 De Bezige Bij

zondag 12 juli 2015

De laatste reis

De oude keizer Augustus reist per schip van Rome naar Capri. In een brief aan een vriend beschrijft hij zijn toestand.



Nu reis ik vrijwel alleen. Er zijn slechts een paar roeiers aan boord, en die heb ik opgedragen niets te doen, behalve wanneer er plotseling een storm opsteekt. Op het achterdek zitten enkele bedienden te eten en te lachen en bij de voorsteven staat een nieuwe, jonge arts die ik in dienst heb genomen, die me altijd zorgvuldig in de gaten houdt, ene Philippus van Athene.
Ik heb al mijn artsen overleefd en ik put er enige troost uit te weten dat ik hem niet zal overleven. Daar komt bij dat ik vertrouwen heb in deze jonge man. Hij lijkt erg weinig te weten en hij is nog niet lang genoeg dokter om te vervallen tot de luie schijnheilige die zijn patiƫnt misleidt en tegelijkertijd zijn eigen beurs vult. Hij heeft geen remedie voor de ziekte van de ouderdom, en onderwerpt me niet aan de martelingen waarvoor zo velen zo grif betalen. Hij heeft meer aandacht voor mijn comfort dan voor wat een ander als mijn gezondheid zal beschouwen.
...
Het is weer nacht, de tweede nacht van deze reis, die, zoals me steeds duidelijker wordt, weleens mijn laatste zou kunnen zijn. Ik geloof niet dat mijn geest evenzeer achteruit gaat als mijn lichaam, maar ik moet bekennen dat de duisternis me overviel voordat ik ook maar in de gaten had dat het donker begon te worden, en ik merkte dat ik zonder iets te zien naar het westen staarde. Het was op dat moment dat Philippus zijn vrees niet langer voor zich kon houden en op me afkwam, met die wat lompe houding van hem, die zo duidelijk zijn verlegenheid en onzekerheid toont. Ik sta hem toe dat hij zijn hand op mijn voorhoofd legt om de hoogte van de koorts vast te stellen, en ik beantwoord enkele van zijn vragen - niet naar waarheid, moet ik eraan toevoegen. Maar toen hij erop stond dat ik mij in mijn kamer onder het dek zou terugtrekken om me tegen de nachtlucht te beschermen, nam ik de rol aan van een koppige en grillige oude man, en wendde voor dat ik boos werd. Dat deed ik met zoveel energie dat Philippus van mijn kracht overtuigd was en zich ermee tevreden stelde iemand naar beneden te sturen om enkele dekens te halen die ik om me heen beloofde te slaan.
Philippus besloot aan dek te blijven, om mij in de gaten te kunnen houden, maar algauw zat hij te knikkebollen, en nu ligt hij opgerold op het dek te slapen, met zijn hoofd op zijn gevouwen armen, met die aandoenlijke overgave van de jeugd, in de zekerheid dat hij 's ochtends wakker zal worden.



Uit: "Augustus"
John Williams
uitg: Lebowski

De muur

Uit een brief van de oude keizer Augustus aan zijn vriend Nicolaus van Damascus. 14 na Chr.  


Ver weg in het oosten, nog voorbij India, in een deel van die onbekende wereld waar geen Romein bij mijn weten ooit een voet heeft gezet, zou een land liggen waar de koningen, gedurende talloze opeenvolgende regeringen, een grote, versterkte muur hebben gebouwd die over een lengte van honderden mijlen langs hun noordgrens ligt, om hun koninkrijk tegen het opdringen van hun barbaarse buren te kunnen beschermen. Wellicht is dit verhaal  een verzinsel van een avonturier, wellicht bestaat zo'n land zelfs niet eens. Maar ik moet bekennen dat de mogelijkheid van een dergelijk project wel bij me opkwam als ik aan onze noorderburen dacht die niet bedwongen zullen worden en waarmee we ons niet zullen verzoenen. Terwijl ik evengoed weet dat het geen zin heeft. 
Uiteindelijk zullen de wind en de regen het meest massieve steen verkruimelen, en kan er geen muur worden gebouwd om het menselijke hart voor zijn eigen zwakheid te behoeden.



uit: "Augustus"
John Williams
uitg Lebowski

 

Afbeeldingsresultaat voor chinese muur