vrijdag 18 december 2015

De blijde begrafenis



"De boom is omgevallen," meldde Kwame ten slotte aan het volk. Tijdens de lijkwassing hielp hij zijn moeder, die met een grote spons zijn vaders lendenen besprenkelde en reinigde, zoals ze gedaan had in de nacht dat Adusa Kra hem bij haar verwekte. De slaven en het personeel van de overledene werden bijeengedreven en met èèn slag van het zwaard werden zij hem als begeleiders meegegeven. De voorouders moesten ondertussen verwittigd worden van de intocht van een nieuwe ziel. Het zware ritme van de stokken tegen de olifantsoren, die over de sprekende trommels waren gespannen, de mannelijke en vrouwelijke atumpan, zweepte de vrouwen en de meisjes op : blij dat de dode zo goed geleefd had, blij dat de dode zijn leven met hen gedeeld had, blij dat hij zijn nieuwe reis begon, blij dat hij werd opgewacht, blij dat hij er later zou zijn om hen op hun beurt op te wachten. Blij, blij, blij. 

Die nacht rolde ik me tegen Kwame aan en hield hem stevig in mijn armen tot het snikken ophield. Hij vertelde mij zijn vaders laatste woorden, waarin hij hem het geheim der onoverwinnelijkheid verklapt had : achter iedere falanx aanvallende Ashanti- krijgers loopt een horde afonasoto, zwaarddragers. Zij doden van hun eigen strijders ieder die bij de aanval even aarzelt of wil vluchten.
Niet om hem te zeggen dat hij van hem hield, had Kwames vader zijn laatste adem gebruikt, maar om zijn zoon de Ashanti-strijdkreet in te prenten: " Als ik verderga, sterf ik. Als ik terugga, sterf ik. Dan maar liever verdergaan en sterven tussen de kaken van de strijd."

Het lijk van Adusei Kra werd in een huis geborgen, waar het volgens gebruik bewaard werd tot alle vlees van de botten was gevallen. Pas daarna zou het - in stilte - worden begraven bij de voorouders. In deze periode ging ik met Kwame nog èèn maal een bezoek aan de overledene, wat geen geringe opdracht was. Toen wij de deur openden zag de dode zwart van de vliegen. Met veel armengezwaai verjoegen wij die. Daaronder kwam toen het lichaam, dat alle pigment al had verloren, volledig wit te voorschijn. Wit was voor ons de kleur van de dood, van de geesten, de kleur van wat niet leeft.


Uit: De zwarte met het witte hart
Arthur Japin
De Arbeiderspers Amsterdam