vrijdag 29 december 2017

Zuignap





Johanna had zich de hazenlip van haar zoon heel anders voorgesteld. In het ergste geval had ze een oppervlakkige snee van een paar centimeter verwacht, die met enkele hechtingen zo verdwenen was. Bij haar man had ze ook alleen maar het litteken gekend en zich nooit voor de geest gehaald hoe de lip er ooit had uitgezien. Toen hij het kind in haar armen legde, was ze zo ontdaan dat ze het meteen van haar af stootte.
“ Haal het van me weg!” riep ze en ze stak in een gebaar van afgrijzen haar armen in de lucht, waardoor het kind zo rolde dat het met zijn gezicht tegen haar nog naakte buik kwam te liggen.
Karl aarzelde, niet omdat hij misschien ook weerzin voelde, maar omdat hij deze situatie in zijn loopbaan nooit eerder had meegemaakt. Elke vrouw die hij had helpen bevallen had haar kind meteen tegen zich aangedrukt, ook al was er iets mis mee. Sommigen hadden het zelfs met moeite kunnen loslaten.
“Haal het van me weg, Karl!”
Johanna had het gevoel alsof de mond van het kind als een zuignap tegen haar huid plakte en toen haar man het eindelijk van haar wegpakte, bleef dat gevoel aanwezig, zodat ze met een angstige blik naar haar buik keek of het kind daadwerkelijk was verdwenen. Waar het had gelegen, was bloed van de navelstreng achtergebleven. Omdat ze dacht dat het sporen waren  die de gespleten bovenlip van haar zoon had nagelaten, begon ze te gillen van afkeer.

.
Uit: De Engelenmaker
Stefan Brijs
Atlas Amsterdam 

dinsdag 26 december 2017

Hazenlip



“Adem! Adem!”
De misvormde stem van Doktor Karl Hoppe weerklonk in het huis waar hij kort tevoren zijn vrouw had helpen bevallen van een zoon. De weeën waren twee dagen eerder begonnen. De bevalling zelf had negen uur geduurd.
Het was een jongen. Hij zou dus Victor heten. Dat hadden ze al afgesproken. Het geslacht had de vader pas in tweede instantie vastgesteld. Zijn blik was het eerst naar het gezicht van zijn kind gegaan. Door het waas van bloed en slijm heen dat mond, neus en wangen bedekte, had hij meteen gezien waarvoor hij had gevreesd: het kind had de hazenlip die die hijzelf ook via zijn vader had gekregen.
In het dorp werd door velen gedacht dat een kind zo’n afwijking kreeg als de moeder in de tiende week van haar zwangerschap een dode haas had gezien. Zelfs zijn eigen vrouw geloofde in dat fabeltje, ook al had hij benadrukt dat de afwijking in het bloed van het geslacht Hoppe zat, zoals dat ook het geval was met de rode haarkleur, die bijna alle telgen hadden. Toch had zij gedurende haar hele zwangerschap geen bezoek aan de slagerij durven te brengen en wanneer ze de met vlees gevulde etalage moest passeren, was ze altijd strak voor haar blijven uitkijken.
Het had niet geholpen. Het kind had een hazenlip. Het was ook het eerste wat zijn vrouw hem gevraagd had. Niet of het een jongen of een meisje was, maar of het...
Ze had met trillende hand naar haar eigen mond gewezen, die met zweetdruppels omringd was. Hij had alleen maar geknikt en toen gezegd dat het een jongen was. Dat kon haar zinnen misschien verzetten. Ze had de ogen gesloten en een zucht geslaakt. De jongen ademde heel onregelmatig en had daarom meteen een zuurstofmasker op zijn gehavende mond gekregen. Om de drie seconden kneep Doktor Hoppe in de zwarte ballon en bracht zo lucht in de longen van zijn zoon.
“Adem! Adem!” riep hij.
Als hij zou stoppen met beademen was de kans groot dat het kind zou sterven nog voor het goed en wel geleefd had. Terwijl hij werktuiglijk bleef knijpen, vroeg de dokter zich af of het voor de jongen zelf misschien beter was als hij het niet zou halen. Die gedachte kwelde hem. Hij had al een paar keer eerder misvormde kinderen helpen ter wereld brengen, met afwijkingen die veel erger waren dan een hazenlip, en toen was die vraag nooit bij hem opgekomen. Iedere keer had hij gevochten voor het leven van het kind, zoals hem was ingeprent, maar nu, bij zijn allereerste kind, werd hij overmand door twijfels. Zijn eigen verleden stond hem ineens in de weg. Bij elke knijpbeweging die hij in de ballon maakte had hij het gevoel dat hij zichzelf een messteek toediende. Toen hij ineens stopte met knijpen en zichzelf wijsmaakte dat hij het deed om te kijken of zijn zoon zelfstandig kon ademen, was het alsof er een loodzware last van zijn schouders viel.


Uit: De Engelenmaker
Stefaan Brijs
Atlas Amsterdam/ Antwerpen

donderdag 14 december 2017

Helpen



Vroeg of laat moet je elk mens alleen laten met zijn noodlot.
Misschien weet jij dat nog niet... Je kunt het ook niet weten dat men niemand helpen kan. Er bestaat niets moeilijker dan iemand helpen. Je ziet alleen dat er een mens waarvan je houdt en die iets voor je betekent, zijn eigen verderf tegemoet holt, tegen zijn eigen belang in leeft en daarbij haast bezwijkt onder de last van het leed... en dan zou je graag willen helpen en opeens ontdek je dat dat niet mogelijk is. Ben je te zwak? Ben je niet goed genoeg? Niet oprecht genoeg? Niet onbaatzuchtig, niet nederig genoeg? Ja, altijd ontbreekt er iets aan. Maar al zou je een profeet zijn en al zou er magnetische kracht van je handen uitgaan en al zou je de taal van de apostelen spreken, zelfs dat zou niet toereikend zijn.
Je kunt niemand helpen omdat het belang van mensen niet alleen gelegen is in wat goed en verstandig is. Misschien hebben ze het leed nodig. Misschien hebben zij ook datgene nodig wat tegen hun belang ingaat. Er bestaat geen ingewikkelder mysterie dan het belang van een mens. De symptomen van dat mysterie kan een arts behandelen. Tegen hoofdpijn kan hij poeders voorschrijven maar de oorzaak van de hoofdpijn kan hij niet benaderen. Zo was het met mijn moeder. En ook met mijn vrouw.

Uit: De nacht van de scheiding.
Sandor Marai (1900-1989)Helpen

zaterdag 9 december 2017

Vasthoudendheid


Er bestaan vele redenen waardoor je niet stil
kunt blijven liggen, ’s nachts. Als je steeds
moet hoesten, bijvoorbeeld, zal je lichaam
op en neer schokken alsof je op een rijkoets ligt en
als je erg ziek bent, een lijkwagen. Of het is zo
dat je niet weet waar je moet kijken, omdat alles
voor je ogen rood is. Je ogen zijn zo rood, omdat
iemand heeft gezegd dat je ogen zo blauw zijn en
dat heeft je geraakt. Het fijne aan geraakt worden
is dat het niet lang hoeft te duren om lang
te blijven duren en het vreemde aan geraakt zijn
is dat het nagalmt en nastampt en toch ben je
er stil van. Het mooie aan het woord stil is dat het
iets zegt over geluid en beweging en het bijzondere
aan geluid is dat het bestaat uit beweging. Het fijne
aan beweging is dat het zo ingetogen is, je kunt
heel zacht je huid laten voelen dat iemand anders
je huid voelt. Tegelijkertijd is het fijne aan beweging
juist dat het uitbundig is, je kunt heel hardnekkig
een dansend monster in je voeten hebben zitten, dat
je hakken de hele avond de grond in wil stampen.
Maar het vreemde aan een hele avond is dat je soms
niet weet welke vorm van beweging je het liefst
lang laat duren. Gelukkig is het goede aan iets lang
laten duren dat alles op den duur weer terug stil valt.
En wat ik het allermooiste aan het woord stil vind,
is dat je er in het Engels een l aan kunt plakken,
waardoor we elkaar kunnen vragen, waarom we
nog steeds niet gaan slapen.

Lieke Marsman (1990)
Uit: Wat ik mijzelf graag voorhoud 2010
Uitgever: Van Oorschot

zaterdag 2 december 2017

De ijsmama.



Toen Luna gisteren vroeg of ze mama mocht aanraken, schudde ik nee. Het leek me niet goed voor een kind om te merken dat mama helemaal koud en stijf is geworden. Dan wordt de ingetreden dood wel heel concreet. Luna keek beteuterd. Toen besloot ik dat ik het er toch maar moest op wagen. Ik nam haar op mijn arm en waarschuwde dat mama wel erg koud zou aanvoelen. Luna stak haar handje uit en ze voelde. Ze begon te giechelen. “Mama lijkt wel een ijsje” zei ze. En toen vroeg ze of ze mama mocht kussen. Welja, we zijn nu toch bezig, dacht ik. Ik tilde haar voorover en zag hoe ze Carmen kuste. Luna vond het zo te zien de normaalste zaak van de wereld. Die video van Sneeuwwitje met die dwergen is zo gek nog niet, educatief gezien.
Zelf ben ik niet zo cool. Ik ben nooit vies van mijn vrouw geweest, ook niet als ze ongesteld was, maar nu vind ik haar doodeng. Ik had me voorgenomen om, zolang Carm hier in huis opgebaard ligt, elke dag een verse Callas-lelie in de kist te leggen, maar daar had ik na de eerste keer al spijt van. Die lelie tussen haar koude, verstijfde handen te moeten leggen, brrr. Het ergste vind ik dat die geur van de Callas-lelie me voortaan niet meer zal doen denken aan de stralende Carmen in haar sexy trouwjurk, maar aan deze Carmen, die hier morsdood op die witte, geplooide zijde in haar kist ligt.


Uit: Weduwnaar
Kluun
Podium

zondag 19 november 2017

De lichtbruine vrouwenbil


Dit is de overeenkomst: over heel de wereld wil iedereen lichtbruin zijn.
Witte mensen gaan op vakantie naar de zon om bruin te worden, ze liggen onder machines die ze bruin moeten maken en ze smeren crèmes over hun lichamen om te zorgen dat die extra bruin worden. Voor witte mensen staat lichtbruin voor: gezond en succesvol. Als ze kijken naar zwarte mensen, bestaat er voor blanken geen verschil tussen lichtbruin of donkerbruin. Zwart is zwart.
Afrikaanse vrouwen smeren bleekmiddel op hun gezicht om lichtbruin te worden. Van de Amerika’s tot Afrika tot Europa tot India - overal waar gekleurde mensen zijn, geldt dezelfde regel: hoe lichter, hoe beter. Lichtbruine mensen zijn mooier, rijker en meer gewild. Donkerbruin of zwart betekent: lelijk of arm. Blanke mensen zien het van elkaar als ze  bruin geworden zijn in de zon. Ze zeggen dat je een lekker kleurtje hebt gekregen. Zwarte mensen zien het verschil niet. Wit is wit.

Dit is het verschil: de vrouwenbil.
Blanken vinden een dikke vrouwenbil het lelijkste wat er bestaat. Witte vrouwen gaan liever dood dan dat ze dikke billen hebben.
Zwarte mensen kunnen zich niet voorstellen hoe iemand een vrouw zonder bil aantrekkelijk kan vinden. Zwarte vrouwen gaan liever dood dan dat ze een platte bil hebben.

Nog een verschil: een zwarte vrouwenbil wordt horizontaal dik, oftewel naar achteren, een witte vrouwenbil in verticale richting, oftewel naar beneden.
Blanken gaan er vanuit dat het westerse schoonheidsideaal geldt over de hele wereld. Ze geloven niet dat er witte mensen bestaan die daar vrijwillig van afwijken. Nadat je een uur lang hebt verteld dat het echt waar is, denken ze nog steeds dat je hen voor de gek houdt. Ze zeggen: een negerin met dikke billen is makkelijk, dan heb je het rijk alleen. Ze beseffen niet dat een negerin met dikke billen honderd keer per dag wordt aangesproken. Door negers.


Uit: Alleen maar nette mensen
Robert Vuysje
Nijgh en Van Ditmar

donderdag 9 november 2017

De grote liefde

(Minchen is de moeder van de verongelukte Tonio. De vader is de schrijver...)


Ik kijk naar mijn lieve Minchen, die met de achterkant van haar ogen in onpeilbare gedachten staart. Wat ze ziet, zou ik via haar gezichtsuitdrukking willen reconstrueren, zonder ernaar te vragen. Als ze zo ver weg is, kan ze alleen bij Tonio zijn. Ik stel me voor dat ze de biologische geschiedenis van haar leven overziet. Al die voorbereidingen in den vleze... 
De veranderingen in een meisjeslichaam. De eerste keer ongesteld, en alle keren erna. De altijd maar doordraaiende klok van de ovulatie. De seksuele bloei. De onbeantwoorde verliefdheden. Het liefdesverdriet. De beantwoorde verliefdheden, en tenslotte toch het liefdesverdriet.
De grote liefde.
Al het ontvangen en door contraceptie geweerde zaad. En dan al het zaad dat niet door anticonceptie gesaboteerd wordt. De negatieve tests. Die ene positieve test.
Alle stadia van de zwangerschap, driekwart jaar lang. De bezorgdheid om een miskraam. Het inrichten van een kamer voor de boreling. Het aftellen. De weeën. De pijn. De vreugde. De angst.
En dat alles om die ene te mogen in je armen houden, later aan je hand mee te voeren en te helpen opgroeien. En dat alles om die ene weer te verliezen, voor eeuwig, zodat het hele proces van de natuur en geest alleen maar gediend heeft om een illusie te verwekken en weer te vernietigen.


uit: Tonio
A.F.Th.Van der HEYDEN
De Bezige Bij
 

donderdag 2 november 2017

Onafbreekbaar verdriet

( de ouders staan aan het bed van hun zoon op de intensive care...)

Sinds ze het mondstuk hadden weggenomen, waren Tonio’s lippen gaan wijken, en begon uiterst langzaam zijn tong naar buiten te puilen, dik en loom, als bij een slaperige mongool. Bijna had ik de verpleegster gevraagd het proces te stoppen, er collega’s bij te halen, een arts desnoods- als het obscene zwellen van die tong maar tot staan werd gebracht. Maar juist op dat moment liep ze bij het bed vandaan. Het nylon gordijn ritselde. Ze was weg.
Zo hadden wij hem nooit gekend. Tonio was al tot onherkenbaar aan het vervormen.
Mirjam richtte zich op een ander verontrustend detail. Met haar duim probeerde ze Tonio’s linker ooglid, dat bezig was omhoog te kruipen, weer op zijn plaats te drukken. Elastisch als het blijkbaar nog was, schoot het telkens opnieuw in de half geloken stand. In vroeger tijden werden er geldstukken op de oogleden van de gestorvene gelegd, om ze te beletten open te gaan. De homo duplex bracht me een boek in herinnering, van Dickens misschien, dat ik als jongen gelezen had, en waarin een of andere armoedzaaier de twee munten van het gezicht van een opgebaarde dode probeerde te stelen. Het gevolg was dat de overledene de dief met wijdopen ogen verwijtend aankeek.
We deden er beter aan hier weg te gaan voordat Tonio, die er eerst zo vredig bij gelegen had, op zijn beurt afscheid van ons zou nemen met onbegrijpelijke blik en achterlijk uitgestoken tong. We kusten hem allebei nog een keer op wang en voorhoofd, waarbij Mirjam murmelde:”Mijn arme schat...mijn lieve Tonio.”
Op de ochtend van 15 juni 1988 had ik hem, geholpen door de geschoeide handen van een verloskundige, uit zijn moeder zien komen. Hij scheurde haar open om zich toegang te verschaffen tot de wereld. Zij stond hem met een langgerekte kreet van overgave toe haar bilnaad los te tornen om zich een weg te banen. Krap tweeëntwintig jaar later was ik er getuige van hoe hij weer in zijn moeder verdween - niet in de gedaante van een dode, maar in de vorm van een donkere wolk verdriet, die onafbreekbaar in haar opgeslagen werd.


Uit: Tonio
A.F. TH. VAN DER HEIJDEN
De Bezige Bij



donderdag 19 oktober 2017

Een begrafenis



Mevrouw Van Eisden staat al aan de rand van het gat in de de aarde. De kist rust op een houten stellage, boven het gat. Zij kijkt niet naar de kist, maar naar het gat daaronder. Er wordt gewacht tot iedereen zich rond het graf verzameld heeft. De begrafenisondernemer geeft een teken aan de priester  wanneer het zo ver is en de priester leest de gebeden voor uit een boek. Daarna knikt de begrafenisondernemer naar mevrouw Van Eisden ten teken dat het voorbij is.
Zij schudt haar hoofd. Zij wijst naar de kist. De begrafenisondernemer kijkt haar vragend aan, want hij begrijpt niet wat ze wil zeggen.
We zien mevrouw Van Eisden op de verbaasde man afstappen en we horen hoe ze tegen hem zegt, rustig en met een heldere stem: 
“U moet de kist nu in de aarde laten zakken, in mijn bijzijn.”
Het is uit de tijd om de kist ten overstaan van iedereen in de aarde te laten zakken. De begrafenisondernemer wil haar op fluisterende toon iets aan het verstand brengen, over het gewijzigd ritueel.
“ Het is mijn enige zoon en ik wil dat u die kist nu in de aarde begraaft,” zegt ze.
Ze keert zich om. Ze beschouwt de zaak als afgehandeld en gaat weer op haar plaats aan het graf staan. Het is alsof ze heel diep over iets nadenkt. Er ligt een uitdrukking van concentratie over haar gezicht.
De mannen die de baar naar het kerkhof droegen komen dichterbij en verzoeken de mensen rond de kist iets opzij te gaan. De dragers nemen de uiteinden van de banden op, die onder de kist doorgespannen zijn. Ze leggen de band op hun schouders. De begrafenisondernemer neemt de bloemen en het doek van de kist en roept de assistentie in van een andere man, om de houten stellage te kunnen weghalen. Dan heeft mevrouw Van Eisden zich al voorover gebukt en ze sjort aan een van de  planken.
Het begint weer te regenen.
Het enige geluid dat we horen is het kreunen van de moeder. Ze kreunt omdat ze zich inspant.
Door aan de banden te trekken houden de dragers de kist in de hoogte. Als ze de banden laten vieren verdwijnt de kist langzaam in de aarde. Mevrouw Van Eisden kijkt op. Ze zoekt iets. Afzijdig van de groep staan twee mannen met spaden in hun handen. Ze ontdekt hen en stapt op hen af. Ze vraagt aan een van de mannen of ze de spade mag hebben. Die mannen weten ook niet wat hen overkomt en reiken haar bijna gelijktijdig hun spade aan. 
Met de spade in de hand keert ze terug naar het graf en begint verwoed te scheppen in het verse zand.


uit: De Wetten
Connie Palmen
Prometheus

zondag 15 oktober 2017

Jong



Het komt wel vaker voor dat ik iemand voor het eerst ontmoet en mij dan afvraag of ik verliefd op die man kan worden. Als ik dat doe hoeft het al niet meer, want dan word ik het niet. Daniël Daalmeyer was mooi op een manier die ik pas door de ogen van andere vrouwen heb leren zien. Zoals een ander in de loop van zijn leven moderne kunst, Afrikaanse vruchtbaarheidsbeelden of gedichten mooi leert vinden, zo heb ik naar de schoonheid van mannen moeten leren kijken. Ik had daar uit mijzelf geen oog voor.
Vanaf de dag dat ik scholen bezocht waar de klassen uit zowel meisjes als jongens bestonden, hadden mijn vriendinnen er mij op moeten wijzen dat iemand verliefd op mij was. Ik had niets in de gaten, omdat ik aan de jongens in de klas nauwelijks aandacht schonk. Meestal was ik verliefd op de meester. Meesters waren zelden mooi, maar ze wisten veel en hadden boeken gelezen. Omdat de liefdes heimelijk waren en ik ze verzweeg voor mijn vriendinnen, kon ik hen nooit duidelijk maken waarom ik op mijn beurt nooit verliefd werd op de jongens die op mij verliefd waren. Hij had toch zulke mooie ogen, zeiden ze, zulk snoezig krulhaar, zo’n guitige lach. Daarna zag ik pas dat de jongen inderdaad alles bezat wat mij door de meisjes beschreven was, maar hij ging er in mijn ogen toch niet op vooruit. Hij had het gebrek waardoor hij voor mij niet begerenswaardig kon worden: hij was jong.
Daniël had donkerblond, sluik haar. Het viel telkens naar voren als hij zijn hoofd bewoog. In het midden zat een scheiding en als het haar als een gordijn voor zijn ogen viel, trok hij de twee zware, uiteenvallende lokken met een hand naar achteren, waar ze dan op zijn schedel rustten om daarna weer naar voren te vallen. Zijn gezicht was smal en van een grote regelmaat. Twee uitstekende jukbeenderen en de wat amandelvormige ogen gaven hem een Indiaans aanzien, waar een gave, goudgele teint dapper aan meewerkte. Daniël Daalmeyer was jong.
Jong is geen woord dat opgaat voor de jaren, want Daniël Daalmeyer was ouder dan ik.
Jong is een oordeel.

Uit: De Wetten
Conny Palmen
Prometheus

zondag 1 oktober 2017

De mankende moeder




Vanaf de eerste dag had de school me een plek geleken waar het heel wat prettiger was dan thuis. Het was de plek in de wijk waar ik mij het veiligst voelde, ik ging er heel opgewonden heen. Ik was vol aandacht tijdens de lessen, voerde alle opdrachten met de grootste zorg uit, leerde. Maar wat ik vooral fijn vond was aardig gevonden te worden door de juffrouw, en door iedereen. Thuis was ik het lievelingetje van mijn vader en ook mijn broertjes hielden van me. Het probleem was mijn moeder, met haar gingen de dingen nooit zoals ze moesten gaan. Ook toen al, ik was amper zes, had ik de indruk dat ze alles in het werk stelde om duidelijk te maken dat ik overbodig was in haar leven. Ze vond me niet aardig en ik vond haar niet aardig. Haar lichaam stootte me af, iets wat ze waarschijnlijk wel voelde. Ze had blondachtig haar, blauwe ogen en was mollig. Van haar rechter oog wist je nooit welke kant het opkeek. En ook haar rechterbeen werkte niet, ze noemde het haar zieke been. Ze liep mank en haar stap maakte mij angstig, vooral 's avonds als ik niet kon slapen en zij door de gang liep, naar de keuken ging, terugkwam en dan weer van voren af aan begon. Soms hoorde ik haar met kwade trappen van haar hak de kakkerlakken verpletteren die onder de voordeur door kwamen, en dan zag ik haar voor me met diezelfde woedende ogen als wanneer ze kwaad was op mij.
Het was zeker dat ze niet gelukkig was, het werk in huis putte haar uit en er was nooit genoeg geld. Ze werd vaak boos op mijn vader, die conciërge was bij de gemeente, schreeuwde tegen hem dat hij iets moest verzinnen, dat het zo niet verder kon. Ze maakten ruzie. Maar omdat mijn vader nooit zijn stem verhief, zelfs niet als hij zijn geduld verloor, koos ik altijd partij voor hem, tegen haar, ook al sloeg hij haar soms en kon hij tegen mij agressief zijn.
.. .
Het is wel zeker dat ik mij in die periode zorgen begon te maken. Hoewel mijn benen goed werkten, dacht ik dat ik voortdurend het risico liep mank te worden. Ik werd wakker met dat idee in mijn hoofd en stond onmiddellijk op om te kijken of mijn benen nog in orde waren. Dat was misschien de reden dat ik me op mijn vriendin concentreerde, die erg magere, lenige benen had die ze altijd bewoog, ze wiebelde er zelfs mee als ze naast de juffrouw zat, zo erg dat die geïrriteerd raakte en haar weer vlug naar haar plaats terugstuurde. Iets overtuigde me er toen van dat als ik haar maar altijd volgde, haar manier van lopen overnam, het lopen van mijn moeder, dat zich in mijn hoofd had vastgezet en dat ik niet meer kwijtraakte, geen bedreiging meer voor mij zou zijn. Ik besloot dat ik mij naar dat meisje moest richten, haar nooit uit het oog moest verliezen, zelfs niet als ze geërgerd zou raken en mij weg zou jagen.


Uit: De geniale vriendin
Elena Ferrante
Wereldbibliotheek

zaterdag 16 september 2017

Juli 1097





Daar staat het voormalige Vikingmeisje uit Rouen, geboren vier jaar na de slag bij Hastings. Het is juli 1097. Caïro ruist, wervelt en siddert in de bloedhete zon. In haar thuisstad zijn ongeveer alle Joden uitgemoord. De yashiva die ze zo goed heeft gekend is uitgebrand en alle documenten zijn verloren. Daar heeft ze geen weet van, ook niet dat haar moeder, die nog steeds verbitterd is om de verdwijning van haar dochter, bij de moordpartij uitschreeuwt : dat zal ze leren, vervloekte Joden. Hamoutal is bijna zevenentwintig jaar oud, en niemand meer. Een vrouw op de dool in een wereld die niet de hare is, verdwaald in een lot dat ze amper begrijpt, op weg naar Yerushalayim, de stad van drie goden, waar ze haar kinderen terug hoopt te vinden. Ze kijkt naar de lucht, de hete zilte lucht van Fustat; naar de bootslui die aan land komen en pakken op de oever stapelen; ze ziet wilde katten tussen de visresten dwalen, honden met etterende ogen die tegen houten palen zeiken en aan stinkende beenderen knagen; kleine jongens, die snel als de wind met hun glimmende volmaakte kuiten, pakken aannemen van de net aangekomen reizigers en ze voor een aalmoes versjouwen; gesluierde vrouwen die uit donkere portieken tevoorschijn komen. Haar blonde, ooit wild krullende haren liggen bezweet en grauw op haar hoofd onder de donkere sjaal; de huid op haar wangen is schilferig en vaal, haar ogen zijn dof geworden door de uitputting en de ontbering.
Ze dwaalt een tijdje door de menigte bij de oever, onopgemerkt, onopvallend, meer een schim dan een mens. Ze bedelt om een hap brood en geitenkaas, vraagt ergens een stuk watermeloen, drinkt water uit een fonteintje waar gele zwerfhonden hun vuile snuiten in haar rokken duwen. Ze dwaalt door het stof van een oude wijk met gammele donkere krotten, komt bij een pleintje, gaat moeizaam zitten onder de kruin van een oude acacia, die grillig en krom uit een witte ruïne groeit. Ze is als dronken van het dagenlang deinen op de stroom. Haar benen wiebelen. Ze kan niet rechtop blijven zitten. Alles duizelt, ze valt op haar zij, ze blijft verdoofd liggen. Haar handen grijpen in het zanderige gras. Horden goudblauwe vliegen gonzen om haar heen, een hond likt met zijn stinkende tong aan haar wang. Ze reageert amper. Het duurt tot de avond eer ze een beetje bij haar positieven komt. Niemand let op haar. Ze loopt verdwaasd door enkele straten, laat met vragende ogen het plattegrondje zien aan een voornaam geklede man, die haar nauwkeurig opneemt, dan zwijgend de richting aanwijst waar ze heen moet. Tegen negen uur strompelt ze ter hoogte van de oude Mar Girgiskerk op de synagoge toe. Het is al donker. Er is niemand in de smalle straatjes; het ruikt er naar stof en pis. Plots staat ze bij het einde van de wijk en ziet de synagoge bij de stadsmuur. Bij de grote waterput aan de achterkant van het gebouw gaat ze liggen en valt in slaap. Ze heeft geen benul van de adder die in de plooien van haar kleren kruipt, van de gele schorpioen bij haar hand, van de zwerfhond die haar besnuffelt, van het feit dat die hond haar het leven redt door de kop van de adder in zijn bek te pakken en de kronkelende slang weg te slingeren; geen idee van de duistere weg die de schorpioen aflegt tussen haar hand en de kleine holte tussen de stenen van de Mozesput. Ze heeft helemaal geen idee.
Ze ademt nog, dat is alles.

Uit: De Bekeerlinge
Stefaan Hertmans
De Bezige Bij

dinsdag 15 augustus 2017

Zijn geur




Ik schrobde de douche, die hij had gebruikt, goot een paar liter bleekwater in het toilet en in de wastafel (op zijn minst ruim twee liter, dat wil zeggen één volle fles van anderhalve liter en een nog halfvolle), schrobde dwaas genoeg de hele badkamer, ging zelfs zo ver de spiegel schoon te maken waarin hij zich die avond had bekeken, of liever bewonderd, gooide de kleren weg die hij had aangeraakt, ze wassen zou niet genoeg zijn geweest; ik weet niet waarom dat wel genoeg was voor de lakens en niet voor de kleren. Op handen en voeten boende ik de vloer, ik brandde mijn vingers aan het dampende water, de dweil schuurde dunne, rechthoekige strookjes van mijn zacht geworden huid. De stukjes huid krulden op. Ik stopte even, haalde diep adem, ik snoof zelfs als een beest, ik was een beest geworden, op zoek naar die geur die ondanks mijn inspanningen nooit leek te verdwijnen, zijn geur wilde niet weggaan en daar leidde ik uit af dat die geur aan mij hing en niet aan de lakens of de meubels. Het probleem kwam uit mij. Ik stapte de douche in, ik waste me, toen een tweede keer, toen een derde keer, en zo verder. Ik gebruikte zeep, shampoo, conditioner op mijn lichaam om het zo veel mogelijk geur te geven, het was alsof zijn geur bij me was ingevreten, in mij, tussen het vlees en de opperhuid, ik krabde mijn lichaam overal, duwde hard met mijn nagels, hardnekkig, om de binnenste huidlagen te bereiken, daar de geur weg te krijgen, ik vloekte, godverkut, maar de geur bleef hangen, maakte me steeds misselijker, duizeliger. Ik concludeerde: hij zit ín de neus, die geur. Je ruikt de binnenkant van je neus. De geur zit vast aan mijn slijmvliezen. Ik liep de badkamer uit, kwam terug en goot een fysiologische zoutoplossing in mijn neus; ik blies de lucht door mijn neus naar buiten, zoals bij snuiten, nou ja, dat effect wilde ik teweegbrengen, dat het vocht overal mijn slijmvliezen bereikte; het hielp niets...

Uit: Geschiedenis van geweld
Edouard Louis
De Bezige Bij

woensdag 26 juli 2017

Crisisinterventie



"Ik heb pillen geslikt. In het park. Daar hebben ze mij gevonden. Ik had liever dood willen zijn." Ze zit stil. Ze heeft wallen onder de ogen.
"Weet je hoeveel pillen je ongeveer hebt geslikt?" vraagt Kadoke.
"Alles wat ik thuis heb kunnen vinden, " antwoordt Nelleke.
" Dat waren pijnstillers en nog andere pillen die je vader slikt. Klopt dat?"
Nelleke knikt. " Ja mijn vader slikt pillen tegen de pijn in zijn schouder." Ze zegt nog iets maar hij verstaat het weer niet. Haar toch al zwakke stem wordt steeds zwakker. Alsof ze niet alleen haar leven maar ook haar zinnen niet wenst af te maken.
"Heb je spijt?" vraagt hij. "Nelleke?"
"Ik heb spijt dat het niet is gelukt," zegt ze. Ze kijkt Kadoke aan maar niet uitdagend, eerder weemoedig. Misschien spreekt een turnster zo over een verloren wedstrijd. Ze heeft haar best gedaan maar het is helaas niet gelukt. Ze kwam niet goed over de bok, een volgende keer beter. Hij is hier om dat te verhinderen. Er mag geen volgende keer plaatsvinden.
Kadoke heeft veel adolescenten gezien. Meestal een tikkeltje hysterisch. Ze zijn verlaten door en vriendje en doen een zelfmoordpoging. Slechte cijfers terwijl de ouders hoge verwachtingen hadden. Een zelfmoordpoging is ook communicatie. Wraak, ook dat is een motief. Niets ernstigs. Ze kunnen het natuurlijk beter niet doen maar doorgaans mogen ze naar huis als ze zijn opgelapt in het ziekenhuis. Dit voelt anders.
" Kun je ons vertellen waarom je spijt hebt, waarom je er liever niet meer had willen zijn?"
Weer die meewarige blik. Ze begrijpt niet dat volwassenen naar de bekende weg vragen. Weten jullie dat niet? Moet ik dit echt vertellen?
Zo zit ze erbij. Alsof Kadoke een domoor is, een slechte leerling die beter had kunnen weten als hij zijn huiswerk had gedaan.

Uit: Moedervlekken

Arnon Grünberg 
Lebowski



zaterdag 22 juli 2017

Moederliefde




Wie is moeder om te bepalen dat niemand van hem kan houden? Wie is zij om hem te willen verleiden tot de meest monogame relatie die ooit op deze aarde heeft bestaan?
Ze mag dan oud en ziek zijn, hij moet haar ongelijk bewijzen. Hebben de artsen in opleiding niet van hem gehouden? Hebben zij hun verlangens niet op hem geprojecteerd? Kortstondig missschien, soms maar een dag, maar liefde is niet slechts een kwestie van duur. En zijn ex? Heeft zij niet van hem gehouden? Moeder vraagt offers en brengt offers die menselijkerwijs van niemand zouden mogen worden gevraagd.
Als zij denkt dat niemand van hem kan houden, alleen zij, dan moet hij haar dat gunnen. Misschien geeft het haar kracht, vermoedelijk is dit idee het beste medicijn tegen de sensatie van overbodigheid die haar in het verleden heeft geteisterd.
Toch zal hij nog wel op haar uitspraken terug komen, maar later, op een geschikt moment, niet nu. Zonder verwijten, zonder woede, begripvol, uitgaand van haar behoeften, met de empathische distantie die hij niet alleen tegenover zijn patiënten in acht probeert te nemen, maar eigenlijk tegenover de hele wereld.
" Is het voor jou belangrijk dat jij de enige bent die die van mij kan houden?" zal hij vragen, en terwijl hij in gedachten die vraag formuleert beseft hij hoe onzinnig die vraag is. Dat is wat iedereen die liefheeft meent te denken : mij is het gelukt, alleen ik ben daartoe in staat, niemand zal meer van je houden, niemand kan dat, niemand ziet je zoals ik je zie.


Uit : Moedervlekken
Arnon Grünberg 
Lebowski

zaterdag 24 juni 2017

Bloot vel en veel nabijheid.



Ik moet denken aan Louis. Aan hoe hij aan mijn deur stond, gisteren. Alsof hij in een onweer had gestaan, in open veld, uren aan een stuk, kletsnat geregend, omgewaaid, zo stond hij daar in mijn deuropening. Hij met al zijn woorden altijd, hij had er niet èèn. Ik heb hem niets gevraagd, ik heb hem meegenomen naar binnen, ik heb hem laten stamelen, ik heb zijn jas uitgedaan, ik heb hem mijn armen gegeven en een groot glas bier. Ik heb hem getroost zoals hij het liefst wordt getroost, met bloot vel en veel nabijheid. Ik heb gedacht : ik ben graag een schuiloord, en ik heb hem nog een keer gekust. We hebben in bed de niet zo lekkere pizza gegeten die ik nog in het vriesvak vond, de kruimels van elkaars lijven gehapt. Hij heeft gezegd : " ik zou u zo graag gelukkig maken." Ik heb me niet gestoord aan de voorwaardelijke wijs, omdat ik blij was dat ik iemand dat hoorde menen. Als ik daaraan denk krijg ik zin om hem van alles te geven. Koninkrijken, wereldwonderen, eindeloosheid. Ik wil hem beloven dat ik hem bijeen zal rapen als hij in stukjes uiteen is gevallen. En dat ik samen met hem onvindbaar zal zijn, als dat hem zou helpen. Dat ik mijn vermoedens niet zomaar zal geloven. Dat ik mij over hem zal blijven verbazen. Dat ik voor hem op mijn knieën zal vallen, maar dan alleen maar om te lachen. Dat ik met hem over zeeën zal lopen, en over oceanen, omdat ik wil geloven dat wij samen alles kunnen. Dat ik met hem zal schuilen voor de tornado's en hem zal leren om niet bang te zijn, als ik dat mag van hem.


Uit: Kom hier dat ik u kus
Griet Op De Beeck
Prometheus 

vrijdag 23 juni 2017

Bach




Weinig mensen werken zo op mijn gemoed als mijn vader. Hij hoeft niets te zeggen, niks te doen, het is die richtingloze droefenis in zijn zwijgend kijken, denk ik. Zou dat allemaal door mijn dode moeder komen? Door die ene radeloze nacht? Soms denk ik dat hij voordien al die halve man was die ik nu ken, toen al aangevreten door somberheid, tristesse en god weet welke soorten van oud zeer. Ik herinner mij ruzies tussen hem en mijn moeder. Ik herinner mij hoe vaak hij zich in zijn praktijk verstopte, achter zogenaamd veel werk. Ik herinner mij hoe hij naar Bach kon luisteren, met zijn ogen dicht, en hoe dat hem kon doen glimlachen, alsof hij alleen maar blij was in een wereld zonder ons.
Ik zou het hem graag vragen, allemaal, ik doe het niet. Ik laat hem in zijn burcht, daar waar hij al jaren zijn dode hart bewaart.


Uit: Kom hier dat ik U kus
Griet Op De Beeck
Prometheus 

Verdwaald



Ik sta op, ga naar de badkamer en kijk in de spiegel. Mijn haar is ongelukkig, daar is geen beter woord voor. Ik blijf lang onder de douche staan, water spoelt van alles weg: slaap, dromen, bange gedachten, onvermogen. Ik ben vierentwintig en ik heb het gevoel dat ik al gans mijn leven een soort van slapeloos ben.
Terwijl ik een zachtgekookt eitje eet, zet ik een liedje op. Ik denk: wat een aangename muziek, misschien ook omdat het zacht uit de stereo komt die weggestopt staat in de hoek. Ik loop terug en druk de uitknop in. Een mens moet weten wat hij aankan, op die welbepaalde dag. Dan gaat de telefoon, ik zie op het schermpje van mijn nieuwe, geprogrammeerde toestel: ' thuis', zo heb ik papa en Marie samengevat. Ik moet opnemen, denk ik, en ik staar naar de telefoon. Ik moet echt opnemen, denk ik, en ik zet een stap dichterbij, strek mijn arm, dan stopt het bellen. Ik ga weer zitten. Ik drink mijn koffie zwart, zoals de echten, en ik trek mijn mondhoeken naar boven als in een glimlach. Wetenschappers  beweren dat het onmogelijk is om aan vervelende of slechte dingen te denken terwijl je fysiek glimlacht, zelfs al is het niet van harte. 
Ik woon in een appartement in een smalle straat, dat brengt het leven aan de overkant ook een beetje in het mijne. Achter het ene raam zit een man een boek te lezen, zijn dikke gevlekte kat ligt op zijn voeten. Ofwel leest hij heel traag, ofwel is hij in slaap gevallen, zo lang blijft het boek open op dezelfde bladzijden. Op het dakterras zit die man met dat zwartkrullend haar en die vrouw met die eeuwig beige kleren aan tafel met de twee kinderen. Ik kan niet zien wat zij eten, of hoeveel ze praten, maar het lijkt gezellig wel, van hieruit, een echt gezin...
Ik moet naar buiten denk ik. Het is zaterdag, lente, de zon schijnt en ze zeggen dat bewegen goed is, en de frisse lucht en zo. Ik trek dat ene jasje aan waarvan ik mij nog altijd afvraag of het wel een goed idee was om het te kopen, en ik vertrek. Ik loop langs verlaten straten, langs water met de kleuren van stenen, bomen, zon, langs  pleintjes en mensen die taterend op banken zitten. En dan, midden in die drukke winkelstraat, blijf ik stilstaan, zomaar, op de gladde kasseien, voeten naast mekaar, armen naast het lijf, zeker elf minuten. Als je stil staat kan niemand zien dat je verdwaald bent.


uit : Kom hier dat ik je kus
Griet Op De Beeck
Prometheus




























in die drukke winkelstraat, blijf ik stilstaan, zomaar, op de gladde 
kasseien, voeten naast mekaar, armen langs het lijf, zeker elf minuten. Als je stilstaat kan niemand zien dat je verdwaald bent.

Uit: Kom hier dat ik je kus
Griet Op De Beeck
Prometheus

maandag 12 juni 2017

Hemeltergend zwijgen

(Moeder wordt op het einde van haar leven verzorgd in het rustoord)


Ik maak haar boeien los en help haar, ondersteun haar, draag haar bijna, haar ene arm over mijn schouder, naar haar badkamertje. Daar bevrijd ik haar van haar onderkledij en haar ondergescheten luier en ik begin haar, terwijl ik haar eerst rechtop probeer te houden en haar daarna op de toiletpot plaats te doen nemen, schoon te maken met wc-papier. Simpel is dat niet. Ze heeft de neiging om ook hier weer onderuit te zakken als een ledenpop. Muiterij heeft er niets mee te maken. Ze is moe, ze is weerloos. Ik adem door mijn mond, de geur is niet te harden. De blik waarmee ze me aankijkt kan ik niet duiden. Bevat ze nog wat er gebeurt? Zo ja, wat denkt ze er dan van? Zij die altijd op smetvrees af gesteld was op zindelijkheid, en ook op flair en schone stijl. Zij die zo vaak te preuts voor woorden was, en naaktheid onnodig vond, zelfs kwetsend, in moderne kunst en op tv. Het is de eerste keer dat ik haar zonder kleren zie. Een van de beroemdste schilderijen werd gemaakt door Gustave Courbet en toont een liggende naakte vrouw met gespreide dijen. Haar gezicht is niet te zien, haar fel behaarde geslachtsdeel staat centraal. De titel is veelzeggend. L'origine du monde.
Wat ik schoonwas is het einde van een wereld. Met al zijn onherroepelijke rimpels, zijn rullig vlees, zijn aandoenlijk schamel toefje grijs en uitgedunde haar. Ik spoel het washandje om en om in de wasbak, in  lauw water. Na afloop - ik weet niet of ze het beseft - ben ik kwistig met de talk, waarvan ze zo dikwijls de zegeningen heeft bezongen. Dan plak ik om haar verontrustend magere billen een nieuwe luier vast. En al die tijd, zoals dat gaat, verdrijf ik mijn schroom en mijn deernis door honderduit te praten tegen haar.  Wat mij daarbij het meest door het hart snijdt, is dat en nu helemaal geen antwoord meer komt. Ik verlang zelfs naar haar diabolisch dialect terug. Alles is beter dan dit hemeltergend zwijgen dat mijn ziel opeet.

Uit:  Sprakeloos
Tom Lanoye
Prometheus Amsterdam

woensdag 31 mei 2017

Paniek



Toen haar oudste zonen begonnen uit te gaan, en 's nachts een kwartier later dan afgesproken nog niet waren opgedoken in het ouderlijk huis, overvielen haar opnieuw de misselijkheid en de hartkloppingen. Geen cafègevecht of kettingbotsing was groot genoeg om haar fantasie te evenaren. Haar zonen waren verminkt, vermist, voor altijd geruïneerd. " Een moeder weet dat, een moeder voelt dat." Nog een kwartier later verkeerde ze in ademnood van de paniek. Ze kreeg haar Roger zo ver dat hij de politie belde, de Rijkswacht plus alle hospitalen in de omtrek.
Hij had het tweede hospitaal aan de lijn als de verloren zonen vrolijk aangeschoten binnenwandelden, meteen ontnuchterd en misnoegd door de aanblik van en zwaar aangeslagen vader, telefoonhoorn in de hand, en een moeder die, koud kompres op het voorhoofd, languit op haar sofa lag te ijlen, in halve zinnen en hele verwijten haar doodsangsten omschrijvend, alsook, haar gevoel dat ze mettertijd aan het stikken was geweest - en niemand die nog wist of ze acteerde dan wel de waarheid sprak. Of nee : misschien was ze wel zozeer overtuigend aan het acteren geslagen dat ze de werkelijkheidsbarrière had doorboord, zoals een vliegtuig de geluidsmuur. Acterend dat ze ziek was, wàs ze doodziek geworden.
Maar het viel iedereen op hoe snel dat kompres niet meer nodig bleek. Zelfs verrijzen is een kwestie van talent.


Uit: Sprakeloos
Tom Lanoye
Prometheus

zondag 28 mei 2017

Sprakeloos



En dit is het relaas van een beroerte, vernietigend als een inwendige blikseminslag, en van de tergende aftakeling die zich daarna twee jaar lang voltrok aan een vijfvoudig moederdier en amateuractrice eersteklas. Ze had haar bestaan altijd ten dienste gesteld van het gesproken woord, van werklust en gezonde kost voor heel de familie, van profijtelijk genieten en betaalbare hygiëne van kop tot teen. En toch werd uitgerekend zij, door het leven dat ze altijd had geëerd - met bescheiden middelen en tomeloze ambitie, met trotse koppigheid en koppige trots - beloond met kwade dank en botte wreedheid.
Ze verloor eerst haar spraak, dan haar waardigheid, dan haar hartenklop.


Aanhef van "SPRAKELOOS"
Tom Lanoye
Prometheus

vrijdag 19 mei 2017

Weduwe



Maar ik had het over de telefoon. Zoals ik al zei, hij gaat vaak. Ze willen niet dat ik alleen zit, ze willen mij niet laten denken dat ik in hun ogen onaanraakbaar ben geworden omdat de dood mijn huis heeft bezocht. Ze willen dat ik erover praat. Ik mag huilen, graag zelfs, zodat ze kunnen laten zien dat ze mijn ontroostbaarheid aankunnen. Er is blijkbaar niets zo zuiverend voor het gevoel van eigenwaarde als helemaal aan de afgrond van andermans verdriet gaan staan en laten zien dat je niet duizelig wordt. Hier krijg je niet te horen dat het leven verder gaat. Hier is ruimte om te jammeren en te huilen, ik hoef de kraan alleen maar open te draaien. Ik merkte het al tijdens de begrafenis, die te lange, te veelzeggende blik of juist andersom, een gemaakte normaliteit, alsof ze mij wilden laten zien dat ze best wisten dat er geen woorden voor waren.
 Natuurlijk ben ik onrechtvaardig. Wat moeten de mensen met iemand die is achtergebleven? Ze doen wat ze kunnen, maar het probleem is dat ik in sociale verbanden het liefst met rust word gelaten, terwijl ik in de diepe nacht met rotsvaste zekerheid alleen ben, steeds als ik een omhelzing goed zou kunnen gebruiken.



Uit: Vaak ben ik gelukkig
P.C. Grondahl
Meulenhoff

donderdag 18 mei 2017

Onvruchtbaar




Hoe beter ik Henning leerde kennen, des te meer ging ik van hem houden. Hij had een paar keer gevaren op een van de schepen van de rederij en hij vertelde over de steden waar ze waren aangemeerd in Zuid-Amerika. Hij had een keer een week doorgebracht in Montevideo, omdat de eerste stuurman naar het ziekenhuis moest. Hij las me voor uit het dagboek dat hij aan boord had geschreven. Zijn woorden deden me denken aan die kleurige Japanse papieren bloemen, die zich openvouwen uit een schelp die je in een glas water legt. Hij kon ervoor zorgen dat een naam als Montevideo zich openvouwde in mijn gedachten. Terwijl hij las zag ik alles heel duidelijk voor me, ook al was ik er nooit geweest. Voordat hij bij de rederij was gaan werken, had hij gedichten geschreven en ervan gedroomd dat die zouden worden uitgegeven, maar dat was natuurlijk kansloos. Hij zei het met een glimlachje.
Hij zei steeds dat hij van mij hield en dat hij kinderen met mij wilde. We hebben het ook geprobeerd, we bleven het proberen, totdat ik al mijn moed bijeenraapte en me liet onderzoeken en een duidelijke boodschap kreeg.
Hij heeft me een hele nacht vastgehouden en bleef maar fluisteren dat het niets uitmaakte, en ik wist dat hij loog.



Uit: Vaak ben ik gelukkig.
Jens Christian Grøndahl
Meulenhoff

zaterdag 15 april 2017

Handelsvertegenwoordiger.




De vaders van Nico's klasgenootjes gingen 's morgens naar hun werk en waren voor het avondeten weer thuis. Ze draaiden dan wat aan de keuzeknop van de radio, en sloegen als man van de wereld de krant open in afwachting van de roep om aan tafel te komen. Onder het voorgerecht vroeg moeder hoe vaders dag was geweest, en als de kinderen geluk hadden, bracht hij verslag uit, of anders maakte hij een scène over de te hete soep waaraan hij zijn mond brandde.
Nico had als enige van de hele klas een vader die vertegenwoordiger was. De man nam op zondagavond de bus of de trein, of allebei, naar een afgelegen provincieplaats, waar hij zijn weekendtas vol toiletspullen en de koffer met de modelstofzuiger in een kamer van het tevoren geboekte pension of goedkope hotel neerzette. Er bleef hem vervolgens weinig anders over dan samen met de vertegenwoordigers die de andere kamers bezetten ( ze reisden in encyclopedieën, kinderwagens en zesennegentigdelige serviezen) een biljartje gaan leggen in het centrale dorpscafé- een bezigheid die op wwekavonden werd gehandhaafd.
Kortweg, zijn vader zoop als een handelsreiziger, vooral op vrijdag, wanneer de arbeid erop zat. Als de kleine Nico, aanvankelijk aan de hand van zijn moeder en in later jaren alleen, zijn vader van het station of de bushalte ging halen, was het de man aan te zien. Zo klein als hij was, lette Nico speciaal op de uitwendige tekenen, vooral met het oog op de trammelant die zijn moeder er later zou over maken: de wijde gezichtsporiën, de vochtwallen onder de bloeddoorlopen ogen, de kerven in de droge lippen. Tijdens de wandeling naar hun portiekwoning probeerde Nico's vader zijn zure jeneveradem te verdrijven door tekauwen op drie, vier stuks Stimorol tegelijk. Volgens de zoon ging hij er alleen maar meer door stinken - naar mottenballen en azijn.
Nico, slepend met de weekendtas ( de man droeg zelf de koffer met het stofzuigwonder), bad onderweg onophoudelijk dat het thuis geen ruzie zou worden. Twee van de drie keren gebeurde dat toch, war steevast bekrachtigd werd met een dreun van de voordeur. Ze zagen hem de volgende dag pas weer, wanneer hij rond het middageten uit bed kwam.
Voordat Nico's vader op zondagavond het huis verliet, voerde zijn moeder een hysterische scène op, waarbij ze soms veinsde in katzwijm te vallen. Ook de kleine Nico zag met pijn in het hart de man voor bijna een volle week weggaan, maar snapte niets van mama's gekrijs. Papa ging toch zeker voor hun drieën centjes verdienen, zodat ze konden eten en in hun huis mochten blijven wonen? Steeds vaker klonk bovendien uit haar mond het dreigement dat ze zich, als hij " niet veranderde", van hem zou scheiden. Nico verwachtte van zijn vader dat hij op zo'n moment ging bidden en smeken, alles om hun gezegende driemanschap te behouden, maar steeds vaker was zijn antwoord : " Als ik iets moet tekenen hoor ik het wel."
En weg was hij, met achterlating van een menggeur van aluin, brillantine en zware shag.


Uit: Kwaadschiks
A. J. Th. van der Heijden
De bezige bij.  

maandag 27 februari 2017

Hulplijn



Mijn vrouw, mijn vrienden en de voorzitter van Het Genootschap van Ongelukkigen bidden allemaal dat ik in slaap val en mijn deel in het leven krijg. Ze hebben gelijk dat ze zich bevoorrecht voelen, want zij die slapen zijn koningen die elke dag geboren worden, gezond en kalm, buiten het ziekenhuis, zonder dat ze de barenskreten kennen. Ik benijd hen omdat ze zo goedhartig en rustig zijn. Mij kun je wispelturig en ongemanierd noemen, want ik ben niet in staat mijn ziel heimelijk en zonder bescherming aan de dag uit te leveren. Bovendien ben ik ongelovig en van plan opnieuw de strijd met de apotheek aan te binden. Daarom zal ik vanaf vandaag niet meer naar de dokter gaan. Het probleem is dat ze je verbieden alcohol te drinken wanneer je de chemische pillen en insecticiden inneemt die ze je met een brede glimlach verstrekken.. De verpleegster gaf me  ook een telefoonnummer van een zelfmoordhulplijn.
Denken jullie misschien dat ik een grapje maak? Of hebben jullie daarvan nog nooit gehoord? De verpleegster zei letterlijk: "Als je voelt dat je iets gevaarlijks gaat doen, kun je dit nummer bellen. Dan komen ze meteen." Toen ik hoorde dat er een speciale ambulance is om zelfmoordplegers te redden, kon ik het niet geloven. Maar gaat het ze om het redden van mensen of zijn ze alleen maar nieuwsgierig naar verhalen over mislukte zelfmoordpogingen? Welke debiele zelfmoordenaar legt eerst zijn hoofd in een strop en pakt vervolgens zijn mobiele telefoon uit zijn zak om de eerste hulp te bellen?
 
Bedankt, mevrouw. Geef me het telefoonnummer maar van uw organisatie. U heeft mooie ogen. En die prachtige bloem... ik bedoel die oorbel. Is het een narcis?


Uit : Lijkententoonstelling
Hassan Blasim
Uitgeverij Jurgen Maas  Amsterdam

zaterdag 18 februari 2017

Witte frakken



Een mens probeert zo lang mogelijk uit handen te blijven van al die witte frakken. Het is een soort wedloop op krukken tegen de tijd, met uw eigen lijf als inzet en trofee. Nooit moogt ge aan die gasten toegeven, nooit u door hen laten beoordelen, tenzij helaas bij geval van heirkracht of vanwege een  val zoals ik die heb gemaakt. Zodra ze hun klauwen in u hebben geslagen is uw lijf het hunne. Ze stellen uw dood uit zonder u hierin te erkennen. Voor ge het beseft druppelen er maanden vagevuur via een infuus bij u binnen. Voor ge het weet wordt ge, zelf op de rand van de dood zijnde en daar naar verlangende, een soortement van chemisch vat in dit ondermaanse.  En dat is wat me zo woest kan maken, dat ge uzelf de illusie van vrijheid hebt opgelepeld om dan, helemaal op het einde, alsnog uw lijf en leden aan de onvrijheid over te leveren. Op het einde is dan zelfs het uitzicht op de dood geen troost, maar wordt de door anderen ingefluisterde hoop op beterschap ingezet als een balletje stuiterend op de roulettetafel, uw lijf wordt de uitkomst van een spel tegen de eeuwige bank met een minder eeuwige spaarrekening, tegen een onvermijdelijkheid waar zelfs de volledige chemie van heel de haven niets tegen vermag. En hoe lang het dan ook nog mag duren, ge gaat bankroet op uw en ieders kosten met een paar witte frakken die er beter van worden, die samen met een hele wereld van pillendraaiers en chemoreuzen het geld uit de kassa grabbelen. Daarbij worden de zegeningen van de wetenschap geroemd, daar worden zinnen geijld zoals: " Kijk hoe ver onze kennis al staat."  Daarvoor laten ze u strompelen naar de dood als een uitgeputte galeislaaf. Schuifelend in uw pyama door de gang een hunner hospitalen, uwe kop suf, vastgeketend aan een bakster, prijzen ze uw moed en vechtlust, alsof het gevecht nog maar pas is begonnen. Moed? Dat heet moed? Ge zijt er godmiljaar vet mee. Bankroet, finaal verloren, helemaal op eind dan toch onvrij. Dat mag nooit gebeuren. Liever sterf ik als een hond op straat. Dat is moed.


Uit: Wil
Jeroen Olyslaegers
De Bezige Bij

dinsdag 14 februari 2017

vrijdag 10 februari 2017

Cinema Rex

De bioscoop REX in Antwerpen werd het slachtoffer van de zogeheten V-2 bom en verwoestte de volgepakte bioscoop volledig.In totaal werden 567 dodelijke slachtoffers geborgen. Daarnaast raakten er nog 291 mensen gewond. 16 december 1944


Tastend door het stof, happend in de ijskoude winterlucht, zo ziet uw overgrootvader de eerste mensen vanonder het puin van Cinema Rex verschijnen, gelijk levende doden, met een verdwaasde blik en bloed dat uit hun oren loopt, niet wetend welke hel ze hebben achtergelaten en in welke onderwereld ze nu zijn terechtgekomen. De raket, het Vergeldingswapen Twee, heeft zich diep in een overvolle cinema geboord, als een bliksemschicht door een Arische god geslingerd, een god die zich geen zak meer aantrekt of hij doel treft of niet, als de schrik er maar goed in zit. Schrik? Ge moogt gerust zijn. De stad is bevrijd, maar haar bewoners bibberen vol honger en wanhoop in kelders. Moeder en vader wonen er nu al een maand of drie  in en ook al heeft zij die zich mijn moeder noemt een bedje daar voor mij gespreid, met een triest stukje stof als gordijn tussen hun slaaapplek en hopelijk die van mij, ik blijf ondanks haar ondraaglijk smeken volhouden dat de kelder niks voor mij is en dat ik nog liever sterf als het moet. Want als de bommengooiers en lichtflitsende moordenaars mijn naam op hun tuig hebben geschreven, gelijk de ongenadige en nu vooral rancuneuze opperwezens die ze zijn, dan helpt niks nog, dan maakt het niet uit of ge ligt te stinken tussen uw zogenaamde ouders in een kelder, dan zijt ge gedoemd en daarbij: doodgaan doet ge toch, ge doet het dagelijks.
Amper twee dagen na de nu al meer dan tweehonderdvijftig lijken en de ontelbare gewonden die op een koude namiddag naar Buffalo Bill wilden kijken op het zilveren scherm - zoveel lijken zelfs dat de Amerikanen hebben besloten  om de vermorzelde en uiteengereten lijven tijdelijk onder te brengen in de dierentuin, gezien alle lijkenhuizen zo vol zitten dat ze deuren niet meer dicht krijgen - zegt mijn Yvette dat ze zwanger is, dat mijn zaad ons beiden te vlug is af geweest en er dat een nieuw leven komt in een stad waar de dood rondwaggelt als een volgevreten maar nooit voldane, strontzatte en roekeloze hoerenbok.


Uit: Wil
Jeroen Olyslaegers
De Bezige Bij

maandag 23 januari 2017

Angst



Een plotse sneeuwval. Het doet me denken aan de oorlog. Niet vanwege de kou of ander ongemak, maar vanwege de stilte die de stad dan kort in haar klauwen heeft. Nu valt het met pakken uit de lucht. Het is nacht. Ik hoor de geluiden stollen tot een dof niks. En dan moet een man zoals ik naar buiten, jongen, oud of niet. Ik weet dat iedereen denkt : straks valt hij en breekt hij zijn heup. Straks ligt hij met zijn poten omhoog in Sint-Vincentius. En daarna is het gedaan met hem, finaal geveld door een bacterie die ze vooral in ziekenhuizen kweken. Het is curieus hoe oude mensen besmet raken door de angst van anderen. Door die angst laten ze zich opsluiten in tehuizen, laten ze zich voederen met flauwe kul en koude pap, een bingoavonden van kusmijnkloten en een Marokkaanse aan hun gat met een stuk wc-papier. Iedereen mag zijn angst houden. Ik heb nooit angst gevoeld, nooit echt, en deze versleten aap leert men geen nieuwe trucs.

Uit: WIL
Jeroen Olyslaegers
De Bezige Bij    Amsterdam