zondag 28 januari 2018

Stank



Klemmer herhaalt tegenover Erika dat ze gruwelijk stinkt en de stad zo spoedig mogelijk moet verlaten. Hij zou nog wel andere dingen over haar kunnen vertellen, maar hij wil daar zijn mond niet aan vuil maken. Het is al voldoende dat ze stinkt, hij hoeft niet ook nog te stinken. Hij zegt dat hij nu zijn mond gaat spoelen, zelfs in zijn mondholte proeft hij haar stank. Tot in zijn maag voelt hij haar ontzettende leraressenstank. Zij kan niet weten hoe weerzinwekkend haar lichaamsuitwaseming is, en het is goed dat zij zich zelfs niet eens kan voorstellen hoe hels zij stinkt.
Beiden verwijderen zich in twee verschillende richtingen, zonder het eens te zijn geworden over een gemeenschappelijk grondtoon, of zelfs een gemeenschappelijke toonaard, afgezien van het misselijk makende stinken van Erika.

Uit: De Pianiste
Elfriede Jelinek

woensdag 17 januari 2018

Onaanraakbaarheid




Erika Kohut werpt zichzelf vastberaden in de voorjaarsstorm en hoopt dat ze er heelhuids aan de andere kant zal uitkomen; ze moet dit open plein voor het raadhuis oversteken. Een hond naast haar voelt eveneens het eerste vleugje lente. Het aangeboren lichamelijke boezemt Erika afschuw in, het is een aanhoudende hindernis op haar rechtaan-rechttoe uitgestippelde weg. Ze is dan misschien niet zo gehandicapt als een kreupel mens, maar ze is wel beperkt in haar bewegingsvrijheid. De meeste mensen bewegen zich namelijk liefdevol in de richting van een ander, de partner. Meer verlangen ze nooit. Wanneer een enkele keer een vrouwelijke collega van het conservatorium haar een arm wil geven, schrikt zij terug voor zo’n onredelijk verlangen. Niemand hoort tegen Erika te leunen, alleen het vedergewicht van de kunst mag op Erika nederdalen en bij elk koeltje gealarmeerd opfladderen om een andere verblijfplaats te zoeken. Erika drukt haar arm zo stevig tegen haar zij dat de tweede arm, die van de muzikale collega, de muur tussen Erika en Erika’s arm niet kan doorbreken en ontmoedigd weer naar beneden zinkt. Men zegt graag van zo iemand dat ze ongenaakbaar is. En niemand komt dan ook in haar buurt. Men loopt in een boogje om haar heen. Men neemt vertraging en wachten dan maar op de koop toe, als men maar niet met Erika in aanraking hoeft te komen. Sommige mensen trekken luidkeels de aandacht, Erika niet. Er zijn er een paar die wuiven, Erika niet. De een is zus, de ander zo. Sommigen wippen op één been, jodelen, schreeuwen. Erika niet. Want ze weten wat ze willen. Erika niet.


Uit: De Pianiste
Elfriede Jelinek
Van Gennep Amsterdam

zaterdag 13 januari 2018

Het mesje

( na een speelse erotisch geladen ontmoeting...)


Overal reeds de stilte van de avond, alleen bij de beek de nachtegaal. Allen zitten te kaarten op de veranda. Vlinders fladderen halfverdoofd rond de petroleumlamp. ZIJ wordt door geen lichtkring aangetrokken. ZIJ zit alleen op haar kamer, weg van de menigte die haar vergeten heeft omdat zij zo onbelangrijk is. Haar gewicht drukt niemand neer. Uit een pakje met veel laagjes papier haalt ze een scheermesje dat ze zorgvuldig uitpakt. Dat heeft ze altijd bij zich, waar ze ook gaat of staat. Het mesje lacht als de bruidegom naar de bruid. ZIJ beproeft voorzichtig de scherpe kant, die is scherp als een scheermes. Dan drukt ze het mesje een paar keer diep in de rug van haar hand, maar ook weer niet zó diep dat het de pezen zou raken. Het doet helemaal geen pijn. Het metaal freest erin als in boter. Even gaapt een spaarpotgleuf in weefsel dat voordien gesloten was, dan raast het moeizaam getemde bloed van achter de versperring te voorschijn. Vier sneden in totaal zijn het. Dan is het genoeg, anders bloedt ze leeg. Het scheermesje wordt weer afgeveegd en ingepakt. Al die tijd drupt en stroomt helder rood bloed uit de wonden en alles wat het tegenkomt wordt besmeurd. Het druppelt warm en geruisloos en niet onaangenaam. Het is zo dun vloeibaar. Het stroomt oonafgebroken. Het kleurt alles rood. Vier spleten waaruit het voortdurend opwelt. Op de vloer en ook al op het beddengoed verenigen de vier beekjes zich tot een wilde stroom. Volg toch slechts mijn bittere tranen, het beekje neemt je dan tot zich. Er ontstaat een plasje. En het stroomt maar door. Het stroomt en stroomt en stroomt en stroomt.

Uit: De Pianiste
Elfriede Jelinek
Van Gennep Amsterdam