maandag 29 februari 2016

Varkensstaart



Ze waren neef en nicht. Ze waren opgegroeid in de oude nederzetting die hun beider voorvaderen door hard werken en een goede leefwijze hadden veranderd in een van de welvarendste dorpen van de provincie. Hun huwelijk was al te voorzien geweest vanaf het moment dat ze  ter wereld kwamen, maar toen ze de wens uitdrukten om te trouwen, trachtten hun eigen verwanten dat te verhinderen. Deze op zichzelf gezonde eindproducten van  twee eeuwenlang gekruiste rassen zouden, zo vreesde men, tot hun schande slechts hagedissen kunnen voortbrengen. Er bestond reeds een huiveringwekkend precedent. Een tante van Ursula, getrouwd met een oom van José Arcadia Buendia, had een zoon verwekt die zijn leven lang rondliep in wijde ballonbroeken en die tenslotte doodbloedde nadat hij tweeënveertig jaar had geleefd in de meest ongerepte staat van maagdelijkheid, omdat hij geboren en getogen was met een kraakbeenachtige staart in de vorm van een kurkentrekker en met een harig kwastje aan de punt. Een varkensstaart die hij nooit aan een vrouw liet zien en die hem het leven kostte toen een bevriende slager zo goed was om hem met een hakbijl af te kappen.
In de ontstuimigheid van zijn negentien jaren loste José Arcadia Buendia het probleem op met een enkel zinnetje: "Het kan me niet schelen om varkentjes te krijgen, als ze maar kunnen praten." Zodat ze onder muziek en vuurwerk in het huwelijk traden, een feest dat drie dagen duurde.
Vanaf dat moment zouden ze gelukkig zijn geweest als Ursula's moeder haar niet de stuipen op het lijf had gejaagd met allerlei sinistere voorspellingen over haar nakomelingschap, totdat ze zowaar wist te bereiken dat haar dochter de voltrekking van het huwelijk weigerde. Uit vrees dat haar stevig gebouwde en eigengereide echtgenoot haar in de slaap zou overweldigen, hulde Ursula zich voor het naar bed gaan in een primitieve, door haar moeder vervaardigde broek, gemaakt van zeildoek en versterkt met een systeem van onderling kruisende riemen die aan de voorkant werden afgesloten met een forse ijzeren gesp.
Zo leefden ze een paar maanden met elkaar. Overdag hoedde hij zijn vechthanen en zat zij te borduren bij haar moeder. 's Nachts worstelden ze urenlang met een van begeerte vervulde verbetenheid die op zichzelf al een goede vervanging van de liefdesdaad leek, totdat het dorpsvolk er met zijn fijne neus de lucht van kreeg dat er iets onregelmatigs aan de hand was en het gerucht de ronde deed dat Ursula een jaar na  haar huwelijk nog maagd was omdat haar echtgenoot impotent was. José Arcadia Buendia was de laatste die het praatje hoorde...


Uit: "Honderd jaar eenzaamheid"
Gabriël Garcia Marquez
Meulenhoff Amsterdam

dinsdag 9 februari 2016

Alsjeblieft-mannetje




Hij behoort tot de mannen die door vrouwen, als ze een troetelnaam nodig hebben, bij voorkeur als Beer worden aangeduid. 
Vrouwen van zeer verschillende aard hebben hem als hun beer aangeduid, onafhankelijk van elkaar. Daar moet iets in zitten. Bedoeld is waarschijnlijk het lief-aanmatigende, maar ook heel sterke en langzame en zware, het teder -speelse, het grillig-koddige van een kleinogig beest, dat plotseling heel boosaardig en gewelddadig kan zijn, onberekenbaar, nu eens een aandoenlijk alsjeblieft-mannetje dat ter wille van een klontje lummelig ronddraait, zodat je over het medelijden heen verrukt bent van dit ruige toonbeeld van onnozelheid, en dan weer, zonder dat er voor een dergelijke verandering reden schijnt te zijn, een beest dat door geen belemmering te stuiten is en niet meer met suiker in toom is te houden, dat van geen spel weet en dat niet ophoudt eer het zijn slachtoffer totaal aan stuken heeft gereten ( zij is bang van hem) en die de volgende morgen, ontnuchterd van zijn verstandsverbijstering die een nacht lang ( tot de vogels sjilpen en de zon schijnt ) alles stuk heeft gepraat, ontnuchterd en beschaamd is van de onzekerheid wat hij eigenlijk allemaal heeft gezegd. De volgende dag verontschuldigt hij zich dan weer met klauwloze poten. Dan speelt hij weer voor alsjeblieft-mannetje. Maar zij weet dat hij weer los zal barsten, en zijn verontschuldiging verandert hem niet. Telkens en telkens weer zal hij er niet van te weerhouden zijn alles met zijn scherpe woorden uiteen te rijten.


Uit: Gantenbein
Max Frisch
Meulenhoff