woensdag 16 december 2020

Onbehaaglijk


Zij had graag eens vertrouwelijk met iemand gepraat. Maar hoe moest ze spreken over een ongrijpbare onbehaaglijkheid, die als de wolken van aanzien verandert en draait als de wind? Het ontbrak haar dan ook aan woorden, aan de gelegenheid en ook aan de moed .

De gesprekken met haar man waren alledaags, zijn gedachten waren de gedachten van iedereen en hij bracht ze op de gebruikelijke manier onder woorden. Ze wekten geen ontroering, geen lach of geen droom. Toen hij in Rouen woonde had hij nooit veel belangstelling gehad, zei hij, voor de Parijse toneelspelers die in de schouwburg optraden. Hij kon niet zwemmen, niet schieten, niet schermen en op zekere dag kon hij haar een ruiterterm, die zij in een roman gelezen had, niet verklaren. Moest een man daarentegen niet alles weten? Moest hij niet uitmunten in de meest uiteenlopende bezigheden? Moest hij haar niet inwijden in de driften van de hartstocht, de verfijningen van het leven, in alles wat zij niet kende? 

Maar hij leerde haar niets, hij wist niets, hij verlangde niets. Hij meende dat zij gelukkig was; en zij nam hem deze bezadigde rust, deze verheven zelfvoldoening en zelfs het geluk dat zij hem schonk kwalijk. 


Uit: Madama Bovary

Gustave Flaubert