zondag 30 oktober 2016

Blauwbilgorgel


Ik ben de blauwbilgorgel,
Mijn vader was een porgel,
Mijn moeder was een porulan,
Daar komen vreemde kind’ren van.
Raban ! Raban ! Raban !

Ik ben een blauwbilgorgel
Ik lust alleen maar korgel,
Behalve als de nachtuil krijst,
Dan eet ik riep en rimmelrijst.
Rabijst ! Rabijst ! Rabijst !


Ik ben een blauwbilgorgel,
Als ik niet wok of worgel,
Dan lig ik languit in de zon
En knoester met mijn knezidon.
Rabon ! Rabon ! Rabon !


Ik ben een blauwbilgorgel
Eens sterf ik aan de schorgel,
En schrompel als een kriks ineen
En word een blauwe kiezelsteen.
Ga heen ! Ga heen ! Ga heen !



zaterdag 8 oktober 2016

Bruine vingers



Dus je ziet, het is jouw omgeving opgevallen dat je te onstuimig leeft. Je eet amper, wat niet erg hoeft te zijn, je bent nooit een grote eter geweest, de magerste spriet van de klas, ieder leerjaar opnieuw, maar het is een terminale combinatie wanneer je ook nog eens de fles weet te vinden en paft. Jij hangt aan de sigaretten als waren het zuurstofapparaatjes. Neen, niemand zal je vrankweg in je gezicht gooien dat je een drankprobleem hebt. Overigens zit je zolang het daglicht heerst uitsluitend aan de koffie. Je zou het niet eens kunnen, alcohol drinken overdag. Maar ’s avonds is er altijd wel een gelegenheid de laatste tijd om het glas te heffen, een verjaardag hier, een vernissage ginder, een feestje ginds, en dan weet je van geen ophouden. Een ongeleid projectiel. Je hebt geen drankprobleem, herhaal dat maar als een mantra, beste jongen. Geen drankprobleem. Geen. Maar je zit er verdomd wel dichtbij. Zeg iets tegen die mooie vriendin van je. Alles is in orde. Het wordt geen gewoonte. Morgen drink je niet. De kurk erop. En ook die sigaretten ben je beu. Zij nog meer. Want je stinkt uit je bek, het is daar een kerkhof van dode wormen, je muil smaakt naar natte vodden en nog nattere modder, een cadeau is het niet jou te moeten zoenen. Tenzij dan voor een niet-roker. Maar dat is zij niet. Ze hoort je elke ochtend hoesten en rochelen. Ze duldt je bruine vingers in haar als je vrijt. En ze vreest, met reden, dat jij sneller dan gedacht op dat rugje van jou rustig rotten kan. Dat gerammel in je bast is misschien al kanker. Zou kunnen. Maar naar een dokter ga je niet. Naar dokters dient men te gaan voor pietluttigheden, niet voor ziekten. Er is een acupuncturist in de stad die het vak in China heeft geleerd, waar acupunctuur niet acupunctuur heet, maar pinyin. Die kerel stopt voor een stevig bedrag dat door de ziekenfondsen niet wordt terugbetaald een paar titaannaalden in je oor en meteen is de behoefte aan nicotine verdwenen. Abracadabra. Die man ga je opzoeken. Spoedig. Beloofd. En misschien kan hij zijn naalden ook nog in een ander lichaamsdeel van je pinyinnen, en stop je zo wél met dat dagdagelijkse gedrink van je. Zeg het. En daarna zal je in bed kruipen, op haar plaats die nog een beetje warm is en naar haar geurt. O mijn god, je ziet haar graag en speelt haar spelend kwijt.


Uit: Spoo Pee Doo
Dimitri Verhulst
Atlas Contact  Amsterdam Antwerpen