donderdag 19 oktober 2017

Een begrafenis



Mevrouw Van Eisden staat al aan de rand van het gat in de de aarde. De kist rust op een houten stellage, boven het gat. Zij kijkt niet naar de kist, maar naar het gat daaronder. Er wordt gewacht tot iedereen zich rond het graf verzameld heeft. De begrafenisondernemer geeft een teken aan de priester  wanneer het zo ver is en de priester leest de gebeden voor uit een boek. Daarna knikt de begrafenisondernemer naar mevrouw Van Eisden ten teken dat het voorbij is.
Zij schudt haar hoofd. Zij wijst naar de kist. De begrafenisondernemer kijkt haar vragend aan, want hij begrijpt niet wat ze wil zeggen.
We zien mevrouw Van Eisden op de verbaasde man afstappen en we horen hoe ze tegen hem zegt, rustig en met een heldere stem: 
“U moet de kist nu in de aarde laten zakken, in mijn bijzijn.”
Het is uit de tijd om de kist ten overstaan van iedereen in de aarde te laten zakken. De begrafenisondernemer wil haar op fluisterende toon iets aan het verstand brengen, over het gewijzigd ritueel.
“ Het is mijn enige zoon en ik wil dat u die kist nu in de aarde begraaft,” zegt ze.
Ze keert zich om. Ze beschouwt de zaak als afgehandeld en gaat weer op haar plaats aan het graf staan. Het is alsof ze heel diep over iets nadenkt. Er ligt een uitdrukking van concentratie over haar gezicht.
De mannen die de baar naar het kerkhof droegen komen dichterbij en verzoeken de mensen rond de kist iets opzij te gaan. De dragers nemen de uiteinden van de banden op, die onder de kist doorgespannen zijn. Ze leggen de band op hun schouders. De begrafenisondernemer neemt de bloemen en het doek van de kist en roept de assistentie in van een andere man, om de houten stellage te kunnen weghalen. Dan heeft mevrouw Van Eisden zich al voorover gebukt en ze sjort aan een van de  planken.
Het begint weer te regenen.
Het enige geluid dat we horen is het kreunen van de moeder. Ze kreunt omdat ze zich inspant.
Door aan de banden te trekken houden de dragers de kist in de hoogte. Als ze de banden laten vieren verdwijnt de kist langzaam in de aarde. Mevrouw Van Eisden kijkt op. Ze zoekt iets. Afzijdig van de groep staan twee mannen met spaden in hun handen. Ze ontdekt hen en stapt op hen af. Ze vraagt aan een van de mannen of ze de spade mag hebben. Die mannen weten ook niet wat hen overkomt en reiken haar bijna gelijktijdig hun spade aan. 
Met de spade in de hand keert ze terug naar het graf en begint verwoed te scheppen in het verse zand.


uit: De Wetten
Connie Palmen
Prometheus

zondag 15 oktober 2017

Jong



Het komt wel vaker voor dat ik iemand voor het eerst ontmoet en mij dan afvraag of ik verliefd op die man kan worden. Als ik dat doe hoeft het al niet meer, want dan word ik het niet. Daniël Daalmeyer was mooi op een manier die ik pas door de ogen van andere vrouwen heb leren zien. Zoals een ander in de loop van zijn leven moderne kunst, Afrikaanse vruchtbaarheidsbeelden of gedichten mooi leert vinden, zo heb ik naar de schoonheid van mannen moeten leren kijken. Ik had daar uit mijzelf geen oog voor.
Vanaf de dag dat ik scholen bezocht waar de klassen uit zowel meisjes als jongens bestonden, hadden mijn vriendinnen er mij op moeten wijzen dat iemand verliefd op mij was. Ik had niets in de gaten, omdat ik aan de jongens in de klas nauwelijks aandacht schonk. Meestal was ik verliefd op de meester. Meesters waren zelden mooi, maar ze wisten veel en hadden boeken gelezen. Omdat de liefdes heimelijk waren en ik ze verzweeg voor mijn vriendinnen, kon ik hen nooit duidelijk maken waarom ik op mijn beurt nooit verliefd werd op de jongens die op mij verliefd waren. Hij had toch zulke mooie ogen, zeiden ze, zulk snoezig krulhaar, zo’n guitige lach. Daarna zag ik pas dat de jongen inderdaad alles bezat wat mij door de meisjes beschreven was, maar hij ging er in mijn ogen toch niet op vooruit. Hij had het gebrek waardoor hij voor mij niet begerenswaardig kon worden: hij was jong.
Daniël had donkerblond, sluik haar. Het viel telkens naar voren als hij zijn hoofd bewoog. In het midden zat een scheiding en als het haar als een gordijn voor zijn ogen viel, trok hij de twee zware, uiteenvallende lokken met een hand naar achteren, waar ze dan op zijn schedel rustten om daarna weer naar voren te vallen. Zijn gezicht was smal en van een grote regelmaat. Twee uitstekende jukbeenderen en de wat amandelvormige ogen gaven hem een Indiaans aanzien, waar een gave, goudgele teint dapper aan meewerkte. Daniël Daalmeyer was jong.
Jong is geen woord dat opgaat voor de jaren, want Daniël Daalmeyer was ouder dan ik.
Jong is een oordeel.

Uit: De Wetten
Conny Palmen
Prometheus

zondag 1 oktober 2017

De mankende moeder




Vanaf de eerste dag had de school me een plek geleken waar het heel wat prettiger was dan thuis. Het was de plek in de wijk waar ik mij het veiligst voelde, ik ging er heel opgewonden heen. Ik was vol aandacht tijdens de lessen, voerde alle opdrachten met de grootste zorg uit, leerde. Maar wat ik vooral fijn vond was aardig gevonden te worden door de juffrouw, en door iedereen. Thuis was ik het lievelingetje van mijn vader en ook mijn broertjes hielden van me. Het probleem was mijn moeder, met haar gingen de dingen nooit zoals ze moesten gaan. Ook toen al, ik was amper zes, had ik de indruk dat ze alles in het werk stelde om duidelijk te maken dat ik overbodig was in haar leven. Ze vond me niet aardig en ik vond haar niet aardig. Haar lichaam stootte me af, iets wat ze waarschijnlijk wel voelde. Ze had blondachtig haar, blauwe ogen en was mollig. Van haar rechter oog wist je nooit welke kant het opkeek. En ook haar rechterbeen werkte niet, ze noemde het haar zieke been. Ze liep mank en haar stap maakte mij angstig, vooral 's avonds als ik niet kon slapen en zij door de gang liep, naar de keuken ging, terugkwam en dan weer van voren af aan begon. Soms hoorde ik haar met kwade trappen van haar hak de kakkerlakken verpletteren die onder de voordeur door kwamen, en dan zag ik haar voor me met diezelfde woedende ogen als wanneer ze kwaad was op mij.
Het was zeker dat ze niet gelukkig was, het werk in huis putte haar uit en er was nooit genoeg geld. Ze werd vaak boos op mijn vader, die conciërge was bij de gemeente, schreeuwde tegen hem dat hij iets moest verzinnen, dat het zo niet verder kon. Ze maakten ruzie. Maar omdat mijn vader nooit zijn stem verhief, zelfs niet als hij zijn geduld verloor, koos ik altijd partij voor hem, tegen haar, ook al sloeg hij haar soms en kon hij tegen mij agressief zijn.
.. .
Het is wel zeker dat ik mij in die periode zorgen begon te maken. Hoewel mijn benen goed werkten, dacht ik dat ik voortdurend het risico liep mank te worden. Ik werd wakker met dat idee in mijn hoofd en stond onmiddellijk op om te kijken of mijn benen nog in orde waren. Dat was misschien de reden dat ik me op mijn vriendin concentreerde, die erg magere, lenige benen had die ze altijd bewoog, ze wiebelde er zelfs mee als ze naast de juffrouw zat, zo erg dat die geïrriteerd raakte en haar weer vlug naar haar plaats terugstuurde. Iets overtuigde me er toen van dat als ik haar maar altijd volgde, haar manier van lopen overnam, het lopen van mijn moeder, dat zich in mijn hoofd had vastgezet en dat ik niet meer kwijtraakte, geen bedreiging meer voor mij zou zijn. Ik besloot dat ik mij naar dat meisje moest richten, haar nooit uit het oog moest verliezen, zelfs niet als ze geërgerd zou raken en mij weg zou jagen.


Uit: De geniale vriendin
Elena Ferrante
Wereldbibliotheek