donderdag 19 juli 2012

Miniatuurtje




Zij is drie uur bevrucht
en reeds zijn haar borsten vermenigvuldigd.

Zij denkt: " Een glazen raap is het
die ik in mij draag. "

Of: " De aap van de dood
woont in mijn maag. "

En zij knelt haar gleuven samen,
en dat ander hart in haar
klopt als een specht.




Uit: Figuratief
Isis en de beesten
Hugo Claus

vrijdag 6 juli 2012

Bij de dood van Gerrit Komrij

Verplaatsing


Ik ken een man die uit zijn stoel opstaat,
Zich kalm verheft, zich bukt en met zijn hand
Het stof bedachtzaam van zijn broekspijp slaat,
Voelt of zijn buikriem naar believen spant,
Opnieuw zijn rug strekt, door een niemandsland
Van meubelen en schemerlampen waadt,
Bij een van kruk voorziene deur belandt
Waar hij zijn kamer zonder erg verlaat -

En die, in het aangrenzende vertrek,
waar geen gezeur of hindernis hem wacht
En alles hem doodvriendelijk toelacht,

Een ruimte, kortweg, waar hem niets bedreigt,
Een heimwee - alverterend, knettergek -
Naar de zojuist verlaten kamer krijgt.



© Gerrit Komrij
Luchtspiegelingen
uitg. De Bezige Bij 2001



en nog enkele citaten:


“Engelse koffie heeft nog 't meest weg van water waar ze met een katapult een koffieboon doorheen hebben gejaagd, waarna het cichoreimannetje er zijn zak in heeft gewassen.”


“Huishoudelijke tip: met alcohol kan je alles bewaren, behalve geheimen.”

dinsdag 3 juli 2012

God van de Liefde

Hij en ik zijn de enigen. Hij en ik zijn de laatsten. En niemand kunnen wij het leren.

Als ik weet dat hij op doorreis is, kan ik niet meer slapen. De avond voor zijn komst lig ik te woelen in mijn bed, rook de ene sigaret na de andere, kleed me in het holst van de nacht aan, ga naar de kroeg, drink en wacht tot het eerste licht zijn machtige verschijning aangekondigd heeft. Pas dan maak ik mij mooi en ren met zeven haasten naar het station.
Als hij de brede trap afdaalt, mag ik van hem niet naar hem kijken. Dat doe ik toch, al wordt mijn blik verblind door zijn voorhoofd, zijn ogen, zijn tanden. Hij komt naast me staan en zegt mijn naam. Ik ken de zijne niet. Nooit raakt hij mij aan, maar zijn stem kruipt langs mijn oren in mijn borst en baant zich dan een weg tot diep in mijn maag. Dat doet pijn. Tranen springen in mijn ogen. Alles brandt.
We lopen de hele dag door de stad. Hij raakt me met geen vinger aan, praat de hele dag op mij in. Zijn stem streelt mijn tepels en mijn kruis tot ik bijna kom. Urenlang moet ik mijn liefde verbergen en wachten op het donker. Dan gaan we naar mijn huis en in het duister zoek ik ons bed.
Ik kniel, ik hel naar voren, rustend op mijn handen. Ik doe alles wat zijn stem dicteert. Mijn hangende borsten doen zeer van het wachten, zijn handen raken mij niet aan. Als ik de tastende kop van zijn penis voel tegen mijn aars, als ik voel hoe hitte mijn vulva zoekt, moet ik een schreeuw onderdrukken. Ik snik onhoorbaar, want hij slaat me als ik kom. Dan dringt hij zacht in mij en blijft daar roerloos tot het licht wordt. Als hij voelt dat hij gaat komen, trekt hij zich terug en komt niet en verdwijnt. Dan moet ik wachten tot hij weer op doorreis is.

Hij en ik zijn de enigen. Hij en ik zijn de laatsten. En niemand kunnen wij het leren.



Uit: "Dagboek van een dichter" van Leonard Nolens
Querido Amsterdam