dinsdag 3 juli 2012

God van de Liefde

Hij en ik zijn de enigen. Hij en ik zijn de laatsten. En niemand kunnen wij het leren.

Als ik weet dat hij op doorreis is, kan ik niet meer slapen. De avond voor zijn komst lig ik te woelen in mijn bed, rook de ene sigaret na de andere, kleed me in het holst van de nacht aan, ga naar de kroeg, drink en wacht tot het eerste licht zijn machtige verschijning aangekondigd heeft. Pas dan maak ik mij mooi en ren met zeven haasten naar het station.
Als hij de brede trap afdaalt, mag ik van hem niet naar hem kijken. Dat doe ik toch, al wordt mijn blik verblind door zijn voorhoofd, zijn ogen, zijn tanden. Hij komt naast me staan en zegt mijn naam. Ik ken de zijne niet. Nooit raakt hij mij aan, maar zijn stem kruipt langs mijn oren in mijn borst en baant zich dan een weg tot diep in mijn maag. Dat doet pijn. Tranen springen in mijn ogen. Alles brandt.
We lopen de hele dag door de stad. Hij raakt me met geen vinger aan, praat de hele dag op mij in. Zijn stem streelt mijn tepels en mijn kruis tot ik bijna kom. Urenlang moet ik mijn liefde verbergen en wachten op het donker. Dan gaan we naar mijn huis en in het duister zoek ik ons bed.
Ik kniel, ik hel naar voren, rustend op mijn handen. Ik doe alles wat zijn stem dicteert. Mijn hangende borsten doen zeer van het wachten, zijn handen raken mij niet aan. Als ik de tastende kop van zijn penis voel tegen mijn aars, als ik voel hoe hitte mijn vulva zoekt, moet ik een schreeuw onderdrukken. Ik snik onhoorbaar, want hij slaat me als ik kom. Dan dringt hij zacht in mij en blijft daar roerloos tot het licht wordt. Als hij voelt dat hij gaat komen, trekt hij zich terug en komt niet en verdwijnt. Dan moet ik wachten tot hij weer op doorreis is.

Hij en ik zijn de enigen. Hij en ik zijn de laatsten. En niemand kunnen wij het leren.



Uit: "Dagboek van een dichter" van Leonard Nolens
Querido Amsterdam

Geen opmerkingen:

Een reactie posten