vrijdag 13 april 2012

Gelukkig hangt er geen spiegel

Gelukkig hangt er geen spiegel.
Enkel gekleed met mijn hemd, onderbroek en sokken volg ik de verpleegkundige van het bemeten kleedkamertje, waar ik tien minuten in zat opgesloten, naar de ruimte waar de NMRI scan staat opgesteld. Hij bekleedt het ligvlak met wit papier van een op maat gesneden rol. "Zo lig je fris" zegt hij en hij verzoekt me wat hoger te gaan liggen. Hij schuift routinematig een klein kussentje onder mijn hoofd en steunt mijn benen door een groter kussen in mijn knieholte te leggen. "Zo stil mogelijk liggen en hier heb je een bel voor als je je onpasselijk moest voelen" zegt hij en hij lacht me bemoedigend toe. "Het duurt maar twintig minuutjes en ik blijf je echt wel in het oog houden". Hij reikt me nog een koptelefoon aan om mijn gehoor te beschermen tijdens het onderzoek. " Niet schrikken van het geluid" zegt hij en hij duwt op een knop waardoor ik mechanisch in een stalen buis word ingevoerd.
Zo zal eens mijn eenvoudige kist in het crematorium in de oven worden gegleden, denk ik wanneer ik in de te enge ruimte schuif. Er zal muziek weerklinken op dat moment, een lied of een melodie die ikzelf heb gekozen op die dag, misschien wel na een scan als deze, dat het duidelijk werd dat mijn dagen geteld zouden zijn. Samen met mijn Tinteling zal ik overleggen, zullen we nog eens luisteren naar fragmenten. We zullen ons de samenhorigheid herinneren toen we in moeilijke dagen luisterden naar de troostende Vier Letzte Lieder van Richard Strauss. Het " Im Abendrot", het laatste van de vier liederen, dat De Dood beschrijft als "wandermüde", wandelmoeheid, het rusten na de lange weg langs nood en vreugde. Dan staat daar de onontwijkbare Broeder Dood, wanneer het tijd is om te slapen in de uiteindelijke en niet te ontlopen eenzaamheid.
Op die dag mag Kiri Te Kanawa, de mooie Maori vrouw, zingen:

Wir sind durch Not und Freude
gegangen Hand in Hand;
vom Wandern ruhen wir
nun überm stillen Land.

Rings sich die Täler neigen,
es dunkelt schon die Luft.
Zwei Lerchen nur noch steigen
nachträumend in den Duft.

Tritt her und laß sie schwirren,
bald ist es Schlafenszeit.
Daß wir uns nicht verirren
in dieser Einsamkeit.

O weiter, stiller Friede!
So tief im Abendrot.
Wie sind wir wandermüde--
Ist dies etwa der Tod?

Zen zijn, rustig ademhalen in deze bekrompen ruimte.
Gedempt ritmisch geklop.
Schurend snerpend geluid als van een veel te snel rijdende auto in een bocht.
Getoeter afgewisseld met getik van een minuterie op een eierkoker.
Denken aan de voetbalmatch van deze avond.
Mij verlekkeren op het klaarstaande avondmaal.
Hunkeren naar een koel glas bier.
Weer dat metaliek gekrijs, het getik en plots de stilte en het glijden van de slee de oven uit.
Weer het routineuze werk van de verpleegkundige die me rechthelpt en me voorgaat naar de kleedhokjes.
Ik volg hem als een hond in mijn schamel tenue...

Geen opmerkingen:

Een reactie posten