zondag 23 februari 2014

Dwangneuroticus




Zelden bezoek ik nog de ouderlijke woning. Maar als ik er kom, doet mijn moeder de deur open nog voor ik het koperen drukbelletje heb aangeraakt. Ik wist dat je zou komen, zegt ze, ga maar in de salon, ik kom zo met de koffie. Haar armen zitten tot haar ellebogen onder het schuim van een overdadig sop. Ze komt uit de keuken, ze heeft mij dus niet zien aankomen. Ik moet inderdaad wel geloven dat ze van mijn komst op de hoogte was. Ik zink weg in een monstrueuze crapaud, uit een erfenis verkregen, met de geur van mijn gestorven grootouders er nog omheen. Oprechte herenbaai, een lang niet meer in zwang zijnde verdelgingsmiddel tegen insecten, een vleug lavendel. Boven het buffet verzet hun portret zich vergeefs tegen de inwerking van het zonlicht. Iedere keer als ik het terugzie is het valer geworden. Alleen de volle fin de siècle-snor van mijn grootvader blijft even donker, trekt de verhoudingen scheef tussen de tonen onderling. Op den duur zal het de indruk wekken of hij er kunstmatig op is aangebracht. Hij heeft de lichte ogen en het zorgelijk gefronste voorhoofd van een dwangneuroticus. Mijn moeder vertelde vroeger, dat als hij thuiskwam, mijn oma zei: ‘Gauw de kopjes goed!’ De kinderen zorgden er dan voor dat de motieven op de kopjes precies stonden boven die op de schoteltjes. Hij kwam binnen, groette niemand, loerde alleen naar de kopjes. Dan pakte hij z’n krant, keek, voor hij zich in de crapaud liet zakken, de zitting na of er zich geen pluisjes op bevonden.
Ik kijk hem aan. Hij kijkt niet naar mij, maar naar de fotograaf.
Je bent doodgegaan aan de kanker, denk ik. Je hebt je voortgeplant. Ook ik zal doodgaan aan kanker. Het gezwel valt niet ver van de boom. In het ziekenhuis kreeg hij eerst een buisje in zijn onderlijf voor zijn ontlasting. Maar toen de ziekte zijn buikholte met woekerende zwammen vulde, kwam er een heel rioleringsnet naast hem in bed te liggen. Er was geen houden meer aan.
Toch heeft hij een uur voor zijn sterven nog ruziegemaakt met de verpleegster omdat ze de bloemen die ik hem gebracht had niet in het midden van het tafeltje zette.



Jan Wolkers Uit: Het Tillenbeest    Alle Verhalen
Meulenhoff Amsterdam

Geen opmerkingen:

Een reactie posten