zaterdag 16 mei 2015

Moederfragmenten




Hij was veertien toen de keukendeur waarvan hij de klink nog vasthield uit haar hengsels scheurde en hij, dreunende pijn aan zijn trommelvliezen van de explosie of opeenvolging van explosies, zijn moeder, opeens helemaal rood naar het plafond zag opstijgen. Door het plafond zag vliegen als een vogel in vrouwenkleren. In het plafond zag ontploffen tot moederfragmenten, die later niet meer aan elkaar konden worden gepast, ze werden ook niet allemaal terug gevonden. Haar verbogen been, arm vanaf de elleboog met hand, niet alle vingers er meer aan, een stuk van haar bekken, een onbekend ontveld bot, verbrande haarlok. Op het moment dat hij de deur opende had zij haar gezicht nog naar hem gekeerd en zei ze iets dat door het geknal uit haar mond werd geslagen.
Had zijn moeder een gezicht? Alle foto's van haar, van zijn vader trouwens ook, zijn verkoold, op een paar kiekjes in het album van zijn opa na: zijn toekomstige moeder in een voorgaande eeuw als baby, kleuter, schoolmeisje en in die gestalten ook verschimd, het album is bij een verhuizing zoekgeraakt 
Wie zijn moeder was had een been, rond de knie zat nog een flard kous, aan de voet een schoen met bandjes en een opening in de neus waar de grote teen met roodgelakte nagel doorheen stak, en ingewanden had zijn moeder, een onderkaakbeen met tanden, en wat er nog meer van haar in het puin lag en eronder werd teruggevonden, of niet, en dat alles stonk. Hij hoeft niet naar de hel om te ervaren hoe het daar stinkt, dat weet hij sedert toen. Zoals wanneer men een lucifer tot ontbranding brengt, zwavel, gas, brandend hout, rook, maar dan miljoenmaal krachtiger, daar de stank van, gezwegen dan nog van het dode mensen- en dierenvlees dat onder de ruïnes vandaan komt die dergelijke miljoenenontlading tot gevolg heeft. Stank vermenigvuldigd met stank, stukken van zijn moeder, zwart in alle gradaties van zwart, alsof zijn moeder een negerin is geweest, anders zwart dan negerhuid, werden pas dagen later uit de onderwereld opgedolven, hij was daarbij, uit liefde, een keukendoek tegen zijn neus en mond gebonden, omdat de graflucht onuitstaanbaar was, en almaar grienend, moeders stinken, alle vrouwen stinken.


Uit: " Bittere Bloemen"
Jeroen Brouwers
Atlas Amsterdam Antwerpen

Geen opmerkingen:

Een reactie posten