maandag 22 juni 2015

Luchtspiegeling




In de pasgemaaide vlakte aan de andere kant van het raam moesten hier en daar dode dieren liggen, door de machinemessen aan moten gehakt. Hazen, mollen, vogels. Op die plaatsen kolkten meeuwen rond, die elkaar als aanvalsvliegtuigen attaqueerden. Hun bij vlagen op mij toe drijvende geschreeuw vermengde zich met Daphnes betogen en opeens zag ik haar daar naakt opgericht, als een kolom tussen weiland en heelal, haar hoofd onzichtbaar in de wolken. Haar armen geopend, uitnodigend tot een omhelzing, zoals een orante, honderd keer groter dan het Vrijheidsbeeld. Als ze borsten had bezeten zouden die ieder de omvang van de koepel van de Aya Sophia hebben gehad. Een navel: men zou erbij aan de wijdte en diepte van een binnenzee moeten denken. Venusheuvel, vagina: een fjordengebied.
Maar dit alles was afwezig, ze was plat en ongegleufd, zonder kuilen, zonder pubisvacht, een asfaltbleke zuil, geschraagd door twee onderzuilen waar de witte, grijze, bruine meeuwen met agressieve vleugelslagen omheen en tussendoor krioelden. Zou ze mij in die armen sluiten, ik zou er door worden geplet als een mier. Hoe wist ik dat die gigantische gestalte, aan wier uiterlijk niets persoonlijks viel te herkennen, Daphne was? Daar had ik geen idee van, en toch was zeker dat die kolos in het landschap zij was, niet een stenen beeld van haar, niet een luchtspiegeling, niet een waan, - zij was het. De lucht was vervuld van opiumdampen, vervuld van sopraan, heel hoog in de hemelse zag ik het waaien van haar witte haar. Als ik naar buiten zou gaan, zou ik haar kunnen aanraken, terwijl mijn gestalte te gering zou zijn om zelfs maar over haar tenen heen te kijken: - wat men kan aanraken, bestaat.


Uit: Geheime Kamers
Jeroen Brouwers
Atlas Amsterdam Antwerpen

Geen opmerkingen:

Een reactie posten