zondag 12 februari 2012

Vierde gedicht voor Maria Magdalena

Je ogen smelten in hun duister licht.
Je koude haar is een doorwaadbaar weefsel
en op je nauwelijkse lippen ligt
de oude dauwglans van je lauwe speeksel.


Je siddert en uit trillingen bestaat
je naakte slaap. Bijna alsof je luistert
of aan mijn niemandsmond een kus ontstaat
en ik mijn adem in je adem fluister,


of huiver met mijn lippen aan je hals
en aan je borsten, de gebenedijde,
terwijl ik in je lichaam vloei, zoals
een weinig wijn verdwijnt in rode zijde.







Paul Snoek

maandag 6 februari 2012

Het Luchtkasteel

Ik wil, voor ik verander
in een kei, een mier
of een papaverbloem
de schepper worden
van een luchtkasteel.

Ik zal de daken knippen
uit inpakpapier,
de kamers vouwen uit vochtige kranten
en op de muren van muziekpapier
zal ik lachgezichten
voor de ramen schilderen
met metaalinkt.
In mijn slot zullen wonen
duiven van oud zilver.

Ik zal voor ik verander
in een steen, een dier
of in een slingerplant,
de schepper worden van
een luchtkasteel,
want ik beschik
over de zachte handen
van een uitvinder.


Paul Snoek Ik rook een vredespijp (okt 1953)

zaterdag 4 februari 2012

Van de schoonheid en de troost.




Zelden brengen herinneringen troost, omdat ze datgene oproepen dat nooit meer zal zijn zoals het eens was.


Maarten Toonder in "'Het boek van de schoonheid en de troost" van Wim Kayser

Geluk na gemis

Blaise Pascal, de man die schreef over "l'horreur du vide" zegt in één van zijn geschriften dat je nog geen rijp en volwaardig mens bent als je niet in staat bent alleen in lege kamer te zitten en te leven.
Naarmate ik ouder word, wordt het erger en erger, die ziekte van de hunkering naar de ander, de drang om het licht en het vuur in mij brandende te houden, het nog altijd niet in staat zijn om alleen in dit huis te blijven, het gevoel dat ik niet compleet ben als de andere er niet is. Het maakt me buitengewoon kwetsbaar maar ik wil die wonde openhouden. Ik heb bewondering voor en medelijden met de mensen die deze hartstocht niet kennen. Zij kunnen zich verwarmen aan hun eigen ziel, en dat is een gave, maar ze kennen het soms onnozel lijkende geluk niet van het moment waarop ik haar voetstap weer hoor nader komen die de tinteling veroorzaakt die het leven minder armzalig maakt.
Geluk na gemis.
Als je die schok niet lichamelijk meer ervaart is het winter, verdwijnt het licht uit je leven en ik denk aan het vers van Dylan Thomas :
"Do not go gentle into that good night,
rage, rage against the dying of the light".
De nacht wacht wel!
Wordt niet ouder, ga de nacht van het leven niet in zonder te strijden tegen het verdwijnen van de passie, het vuur, het licht.
En Alfred De Musset schreef:
...il ya au monde une chose sainte et sublime, c'est l'union de deux de ces êtres si imparfaits et si affreux. On est souvent trompé en amour, souvent blessé et souvent malheureux; mais on aime, et quand on est sur le bord de sa tombe, on se retourne pour regarder en arrière et on se dit : j'ai souffert souvent, je me suis trompé quelquefois, mais j'ai aimé. C'est moi qui ai vécu, et non pas un être factice créé par mon orgueil et mon ennui.»

donderdag 2 februari 2012

Bij de dood van Wislawa Szymborska

Woman, what's your name?" "I don't know."
"How old are you? Where are you from?" "I don't know."
"Why did you dig that burrow?" "I don't know."
"How long have you been hiding?" "I don't know."
"Why did you bite my finger?" "I don't know."
"Don't you know that we won't hurt you?" "I don't know."
"Whose side are you on?" "I don't know."
"This is war, you've got to choose." "I don't know."
"Does your village still exist?" "I don't know."

"Are those your children?" "Yes.

Nothing has changed.The body is a reservoir of pain;
it has to eat and breathe the air, and sleep;
it has thin skin and the blood is just beneath it;
it has a good supply of teeth and fingernails;
its bones can be broken; its joints can be stretched.
In tortures, all of this is considered.


Wislawa Szymborska, nobelprijs

donderdag 22 december 2011

Schatplichtig







Ze slaapt en dat is stil. Dan sneeuwt het in de kamers
Van het huis waarin ik woon met mijn vriendin.

Ze ligt er naakt en wit, een ademende steen,
Een groot en lastig beeld waaraan ik mij moet stoten,
Een scherp gewicht dat ik moet dragen alle dagen,
Alle nachten dat haar slaap me uit de slaap houdt.

Ik ben met haar alleen. Alleen met haar kom ik
De jaren afgewandeld want haar naam wijst me de weg
En in haar blik zie ik mijn blinde tijd weerspiegeld.

Ze ligt er naakt en wit, een ademende steen
Waaraan ik heel mijn bot bestaan geslepen heb
En slijp, ook als ik slaap en roepend van haar droom.






Leonard Nolens

uit: Geboortebewijs

Amsterdam: uitg. Querido 1988





maandag 5 december 2011

Oudejaar in Luik



La Cité Ardente brandt niet meer. De ring van vuur, van Ougrée over Tilleur naar Seraing is gedoofd. De industrie met haar hoogovens, wit gloeiend staal en het vuurwerk van gensters behoort tot de archeologie. Tochtige, vervallen fabrieksgebouwen en monsterachtig grote magazijnen vol graffiti schreeuwen om afbraak.
De uniforme huizen in de arbeiderswijken van Montegnée, Saint-Nicolas en Grâce- Hollogne lijken nog grauwer dan anders onder de miezerige regen die op dit jaareinde de enige uiting is van wat winterweer zou moeten zijn.
Wij zouden oudejaarsavond vieren in een grote stad en onze keuze viel op Luik. Het is al late namiddag wanneer we de autostrade verlaten en de zacht aflopende weg naar de vallei van de Maas volgen. Verrassend snel arriveren we in het centrum van de stad, die we volledig moeten doorkruisen om ons hotel aan de Qaie Léonard te bereiken.
De erg jonge timide juffrouw aan de balie geeft ons de badge voor kamer 417. Mooie kamer met aparte bedden en een vreselijk uitzicht op een bouwvallige omgeving. Wij terug naar de balie waar ik aan de bevallige maagd vertel dat we als pas gehuwd paartje zouden wensen samen in een groot bed te slapen. Ze bekijkt ons, schat onze leeftijd in, en ze bloost. (Haar wangen kleuren zo rood als de voetbaltruitjes van Standard, en geloof me, die zíjn rood. Ik zoek ieder voorjaar naar pelargoniums in dát rood om het terras op te fleuren). Ze reikt ons een andere badge aan en wenst ons een aangenaam verblijf toe.
De kamer op het tweede verdiep is heel wat beter. Ze biedt uitzicht op de oude kloostertuin en in de verte het oorlogsmonument in de vorm van een obelisk op de citadel, waar ook het grootste ziekenhuis van Luik is gebouwd.
Even later passeren we het balievrouwtje bij het naar buitengaan opnieuw, ze wuift heel even en zet haar liefste glimlach op.
Oudejaarsavond en het is zacht weer op weg naar het stadscentrum, een kwartiertje stevig geärmd doorstappen eerst langs de place Léonard, een gapend gat in het halfduister waar vroeger de beruchte gevangenis Lantin stond en dan de rue Féronstrée met de ingang van het museum Le Grand Curtius, de place Barthélemy met het prachtig geschilderd kerkje uit de twaafde eeuw en de vele mooie oude huizen. De feestverlichting is eenvoudig in zijn uniforme herhaling, mooi maar niet pronkerig of overdreven. Er klinkt geen muziek. Het is bij valavond alsof de stad al slaapt. Straks zal alles wel levendig worden. Nieuwjaar dient gevierd.
Langs de Place du Marche met zijn vele nog gesloten restaurants en café's komen we aan het stadhuis en tien stappen verder op de grote Place Saint-Lambert, het historische centrum van de stad, met het prachtig gerestaureerde paleis van de Prinsbisschoppen en het imposante Palais de Justice.

Nu ligt hier voor iedereen die het zien wil een gapende nog bloedende wonde.

Het reuzenrad staat onverlicht en nutteloos in de duisternis. De vele kerststalletjes zijn gesloten. De sfeer is kil, er loopt weinig volk, het plein baadt niet in het licht. De bussen rijden voorzichtig tot aan de geraamten van de wachthokjes. Hier stonden op de bewuste dag argeloze mensen op het verkeerd moment op de verkeerde plaats. Prooien voor een krankzinnige moordenaar.
Er ligt een stapel ruikers onder de zitbankjes. De weinigen die op vervoer wachten staan niet bij elkaar maar houden zwijgend afstand. Tegenover de bushokjes, ingebouwd in de wand van de straat die zich verliest in een tunnel, is een broodjeszaak gevestigd. De vitrines dragen nog de sporen van het uitzinnig moment van enkele weken geleden. De sterretjes in het glas, veroorzaakt door de granaatinslagen vormen een lugubere kerstversiering. Er brandt licht aan de toog maar er is niemand in de zaak.
Hier omvat en begrijpt ge in één ogenblik het woord "wezenloos".
Enkele maanden geleden stonden wij hier ook te wachten op bus 71bis, die ons naar de Citadel bracht waar onze wagen geparkeerd stond. Ik herinner mij de massa volk die hier op dit knooppunt op het openbaar vervoer stond te wachten. Ik kan me de paniek voor de geest halen die hier ontstond toen iemand van op het verhoog boven de broodjeszaak begon te schieten met een automatisch geweer en granaten in het rond smeet. Ik kan het me het heel goed voorstellen, dit onvoorstelbare. Ongewild wordt ge óók getroffen hier op deze plek en ge kunt niet anders dan heel stil zijn en je deelachtig maken en voelen aan het drama dat hier is gebeurd.
Kippenvel en haren die ten berge rijzen wanneer enkele jonge Afrikaanse knapen denken van een andere sfeer te moeten brengen in deze drukkende omgeving. Ze gooien enkele voetzoekers waarvan de ontploffingen echoën tegen de muren van het roerloze plein. Plots hangt hier de scherpe zure reuk van buskruit en angst. Iedereen kijkt naar iedereen. Wij verlaten stilletjes de plaats van onheil, goed beseffend dat na een moeilijke genezing hier een litteken zal overblijven dat nooit helemaal zal verdwijnen.