woensdag 11 augustus 2021

De diagnose

 De diagnose die drie weken later op een regenachtige vrijdag in november werd gesteld, zette een streep onder zijn plannen. Nadat tijdens een routineonderzoek occult bloed werd aangetroffen in zijn ontlasting, was er een colonoscopie uitgevoerd en een biopt afgenomen, dat werd onderzocht. Adenocarcinoom. Het was een soort vergaan van de wereld. Toen begon de welbekende via crucis, de trots van de hedendaagse geneeskunde, die de patiënt verlost van het archaïsche mechanisme vonnis-executie en hem verplicht tot een bloedeloze, soms lange, soms erg lange weg naar het einde- wat je zegt een kruisweg, opgedeeld in staties, en vaak zijn het er meer dan veertien. Het kwaad wordt ontdekt. Biopsie. Uitslag van de biopsie. Specialisten raadplegen. Besluiteloosheid: opereren of behandelen. Kiezen: opereren of behandelen. Bemoedigend resultaat van de operatie of van de eerste reeks behandelingen. Ontdekken dat er, zelfs al is er gekozen voor operatie, toch op een bepaald moment moet worden behandeld. Bijwerkingen van de behandeling. Ontdekken dat er, zelfs als er is gekozen voor behandelen, toch op een moment moet worden geopereerd. Enzovoorts, enzovoorts...Iedereen heeft wel direct of indirect met deze weg te maken gehad, en wie dat niet heeft gehad, zal er nog mee te maken krijgen, en wie er niet mee te maken heeft gehad en er ook niet mee te maken zal krijgen, is of een uitverkorene of juist de grootste pechvogel van allemaal.


Uit: De kolibrie

Sandro Veronese

Prometheus Amsterdam

donderdag 18 maart 2021

Gebalsemde liefde

 

De herinnering aan haar minnaar had ze diep in haar hart begraven, en daar bleef ze toeven, wijdser en roerlozer dan een koningenmummie in een grafkelder. Van deze diepe gebalsemde liefde wasemde iets uit dat alles doortrok en de sfeer van zuiverheid, waarin zij wilde leven, deed geuren van tederheid. Wanneer zij op haar gothisch bidstoel knielde richtte zij tot de Heer dezelfde liefelijke woorden, die zij vroeger haar minnaar toefluisterde in haar ontboezemingen als overspelige vrouw. Zij deed dit om zich het geloof deelachtig te maken, maar geen enkel genot kwam uit de hemel tot haar neer en zij stond weer op met stramme leden en het besef van een bodemloos bedrog.

In de hoogmoed van haar devotie vergeleek zij zich met die vermaarde vrouwen van vroeger die, met zoveel statigheid de geborduurde queue’s van hun lange gewaden dragend, zich in de eenzaamheid  terugtrokken om er aan de voeten van Christus alle tranen te storten van een hart dat door het bestaan  werd gewond.

Hierna ging zij zich aan buitensporige liefdadigheid te buiten: zij naaide kleren voor de armen, zij zond hout aan kraamvrouwen, en toen haar man eens onverwacht thuiskwam vond hij drie landlopers in de keuken die zich aan de soep tegoed deden.


Uit: Madame Bovary

Gustave Flaubert (1821- 1880)

donderdag 11 februari 2021

Haat

 

Geleidelijk smolten de begeerten van het vlees, de zucht naar geld en de zwaarmoedigheid van de hartstocht samen in eenzelfde lijden. En in plaats van haar aandacht daarvan af te wenden richtte zij deze er voortdurend meer op, zij wond zich op tot verdriet, en zocht er overal aanleiding toe. Zij maakte zich kwaad op een slecht opgediend gerecht of over een deur die op een kier bleef staan, kreunde over het fluweel dat zij niet had, het geluk dat haar ontbrak, haar te hoog gegrepen dromen, haar te kleine huis.

Wat haar verontwaardiging wekte was dat haar man niet de indruk gaf iets van haar kwellingen te vermoeden. De overtuiging waarin hij leefde dat hij haar gelukkig maakte leek haar een domme belediging en zijn zekerheid bovendien een soort ondankbaarheid. Voor wie gedroeg zij zich eigenlijk zo braaf? Was niet hij de belemmering voor alle geluk, de oorzaak van alle narigheid, als het ware de spitse pin van de gesp aan de riem die haar aan alle kanten vasthield?

Op hem alleen richtte zich dan ook haar veelzijdige haat, die het gevolg was van al haar ergernissen, en elke poging om die haat te verminderen had slechts het resultaat dat die dieper werd. Die inspanning werd toegevoegd aan nog andere redenen tot wanhoop en droeg nog meer toe tot de verwijdering. Haar zachtaardig gedrag wekte bij haar opstandigheid op. De burgerlijkheid van haar huishouding dreef haar tot gedachten aan weelde, echtelijke tederheid en overspelige verlangens. Zij had veel liever gehad dat haar man haar had geslagen om hem met goede redenen te kunnen verachten en zich te kunnen wreken. Zij verwonderde zich soms over de gruwelijke gedachten die bij haar opkwamen en zij moest blijven glimlachen, zichzelf verzekeren dat zij gelukkig was en doen alsof zij dat was, en hem dat laten geloven.

Soms walgde zij evenwel van zoveel schijnheiligheid. Zij kwam dan in de verleiding om met Leon weg te lopen, heel ver weg, om daar te trachten een nieuwe bestemming te vinden, maar dadelijk opende dit verlangen binnen in haar een afgrond vervuld van ondoordringbare duisternis.



Uit: Madame Bovary

Gustave Flaubert

woensdag 16 december 2020

Onbehaaglijk


Zij had graag eens vertrouwelijk met iemand gepraat. Maar hoe moest ze spreken over een ongrijpbare onbehaaglijkheid, die als de wolken van aanzien verandert en draait als de wind? Het ontbrak haar dan ook aan woorden, aan de gelegenheid en ook aan de moed .

De gesprekken met haar man waren alledaags, zijn gedachten waren de gedachten van iedereen en hij bracht ze op de gebruikelijke manier onder woorden. Ze wekten geen ontroering, geen lach of geen droom. Toen hij in Rouen woonde had hij nooit veel belangstelling gehad, zei hij, voor de Parijse toneelspelers die in de schouwburg optraden. Hij kon niet zwemmen, niet schieten, niet schermen en op zekere dag kon hij haar een ruiterterm, die zij in een roman gelezen had, niet verklaren. Moest een man daarentegen niet alles weten? Moest hij niet uitmunten in de meest uiteenlopende bezigheden? Moest hij haar niet inwijden in de driften van de hartstocht, de verfijningen van het leven, in alles wat zij niet kende? 

Maar hij leerde haar niets, hij wist niets, hij verlangde niets. Hij meende dat zij gelukkig was; en zij nam hem deze bezadigde rust, deze verheven zelfvoldoening en zelfs het geluk dat zij hem schonk kwalijk. 


Uit: Madama Bovary

Gustave Flaubert



zondag 22 november 2020

Geheime gebeden


 Algauw ontdekte ik tot mijn verbazing dat iedereen in de stad het bestaan van La Sierpe als een feit beschouwde en dat het enige probleem was dat er allerlei geografische en mentale obstakels waren die moesten worden overwonnen om er te komen. Zo hoorde ik alles wat er een mens maar te weten kon komen over La Marquesita, de eigenares van en heerseres over dat uitgestrekte rijk waar men geheime gebeden kende om goed of kwaad te doen, om een stervende , van wie men alleen maar wist hoe hij eruit zag en waar hij zich precies bevond, van zijn bed te doen opstaan, of om een slang door de moerassen te sturen en na zes dagen een vijand te laten doden.

Het enige wat ze niet mochten doen was doden tot leven te wekken, omdat die bevoegdheid aan God was voorbehouden. La Marquesita leefde alle jaren die ze wenste te leven, en men neemt aan dat het er wel tweehonderddrieëndertig waren, maar zonder na haar zesenzestigste ook maar een dagte verouderen. Voordat ze stierf bracht ze haar fabelachtige kudden bijeen en liet die gedurende twee dagen en twee nachten rond haar huis lopen, totdat het meer van La Sierpe was gevormd, een eindeloze ruimte bezaaid met lichtgevende anemonen. Men zegt dat er in het midden een boom met gouden kalebassen staat, waaraan een kano is vastgemaakt die op 2 november, Allerzielen, onder bewaking van witte kaaimannen en slangen met gouden belletjes, zonder schipper naar de andere oever vaart, waar La Marquesita haar immense fortuin heeft begraven.


Uit: Leven om te vertellen

Gabriel García Marqués 


donderdag 15 oktober 2020

Bloedgroep

 Ik ga regelmatig op bezoek bij mijn moeder. Soms vertelt ze me verhalen over een jonge vrouw die ee zoontje heeft gehad. Meestal hoor ik die beleefd aan, op een discrete manier mijn verveling verbergend, maar de laatste tijd betrap ik er mij op dat ik oplettend naar haar luister, ja aan haar lippen hang. Ik luister naar haar alsof ze me plotseling een geheim zal openbaren. Per slot van rekening ben ik dat kind geweest. Het kind is, zo luidt het gezegde, de vader van de volwassene. Het is alsof ik hoop dat achterbakse, zich traag maar gewillig aan de werkelijkheid aanpassende jongetje op iets te betrappen, op een uitlating of een daad die op zijn toekomstig handelen duidt, op het schrijven van een boek. Ja, zo is het thans met mij gesteld, of beter gezegd, zo diep ben ik al gezonken; ik neem overal genoegen mee: met de stand van de sterren tijdens mijn geboorte; met het beslissende codeteken van mijn DNA-molecuul en met mijn raadselachtige geheimen verbergende bloedgroep; met alles, zeg ik, met alles waarop ik ja kan knikken of waarin ik bij gebrek aan een andere mogelijkheid moet berusten. Zo moest het gebeuren, hiertoe ben ik geboren - alsof ik niet weet dat we nergens toe geboren worden maar- als we er in slagen lang genoeg in leven te blijven- vanzelf iets worden, of we willen of niet.


Uit: Het Fiasco

Imre Kertész

Van Gennep/ Van Halewyck 1999


zaterdag 25 juli 2020

Schaakpartij



Vanaf de eerste avond verbaasde het me dat er bij hem thuis niets was waarvan ik begreep waarvoor het diende. Hij was namelijk een kunstenaar die van alles maakte en die leefde in de chaos van zijn eigen werk: zeegezichten van pastelkrijt, foto’s van kinderen tijdens verjaardagspartijtjes en eerste communies, kopieën van Aziatische sieraden, figuurtjes van koeienhoorns en op elkaar gestapelde meubeltjes uit allerlei tijden en in allerlei stijlen.
Wat me opviel was de strak tegen zijn schedel geplakte huid van dezelfde zongele kleur als zijn haar, waarvan een lok over zijn gezicht viel, die hem hinderde bij het spreken. Hij rookte een zeerobbebpijp die hij alleen opstak bij het schaken, en waarvan mijn grootvader altijd zei dat het een valstrik was om zijn tegenstander in de war te brengen. Hij had een buitengewoon groot, glazen oog, dat meer op de gesprekspartner gericht leek dan zijn gezonde oog. Hij had een mismaakt onderlijf, liep voorovergebogen en scheef naar links, maar hij navigeerde als een vis tussen de klippen in zijn werkplaats door, meer hangend dan steunend op zijn houten krukken.
Nooit heb ik hem over zijn zeereizen horen vertellen, het moeten vele, moedige ondernemingen zijn geweest. De enige hartstocht waaraan hij zich, voor zover men wist, buitenshuis overgaf was de bioscoop, hij sloeg geen weekend over en zag alle soorten films die er gedraaid werden.
Ik heb hem nooit gemogen, en al helemaal niet tijdens de schaakpartijen, waarbij hij er uren over deed om een stuk te verplaatsen, terwijl ik omviel van de slaap. Op een avond vond ik dat hij er zo krachteloos was dat ik ineens het voorgevoel kreeg dat hij spoedig zou overlijden, en toen had ik medelijden met hem. Maar uiteindelijk zat hij zo lang na te denken over zijn zetten dat ik uit de grond van mijn hart wenste dat hij zou doodgaan.


Uit: Leven om het te vertellen
Gabriel García Marquez
Meulenhoff