vrijdag 29 december 2017

Zuignap





Johanna had zich de hazenlip van haar zoon heel anders voorgesteld. In het ergste geval had ze een oppervlakkige snee van een paar centimeter verwacht, die met enkele hechtingen zo verdwenen was. Bij haar man had ze ook alleen maar het litteken gekend en zich nooit voor de geest gehaald hoe de lip er ooit had uitgezien. Toen hij het kind in haar armen legde, was ze zo ontdaan dat ze het meteen van haar af stootte.
“ Haal het van me weg!” riep ze en ze stak in een gebaar van afgrijzen haar armen in de lucht, waardoor het kind zo rolde dat het met zijn gezicht tegen haar nog naakte buik kwam te liggen.
Karl aarzelde, niet omdat hij misschien ook weerzin voelde, maar omdat hij deze situatie in zijn loopbaan nooit eerder had meegemaakt. Elke vrouw die hij had helpen bevallen had haar kind meteen tegen zich aangedrukt, ook al was er iets mis mee. Sommigen hadden het zelfs met moeite kunnen loslaten.
“Haal het van me weg, Karl!”
Johanna had het gevoel alsof de mond van het kind als een zuignap tegen haar huid plakte en toen haar man het eindelijk van haar wegpakte, bleef dat gevoel aanwezig, zodat ze met een angstige blik naar haar buik keek of het kind daadwerkelijk was verdwenen. Waar het had gelegen, was bloed van de navelstreng achtergebleven. Omdat ze dacht dat het sporen waren  die de gespleten bovenlip van haar zoon had nagelaten, begon ze te gillen van afkeer.

.
Uit: De Engelenmaker
Stefan Brijs
Atlas Amsterdam 

dinsdag 26 december 2017

Hazenlip



“Adem! Adem!”
De misvormde stem van Doktor Karl Hoppe weerklonk in het huis waar hij kort tevoren zijn vrouw had helpen bevallen van een zoon. De weeën waren twee dagen eerder begonnen. De bevalling zelf had negen uur geduurd.
Het was een jongen. Hij zou dus Victor heten. Dat hadden ze al afgesproken. Het geslacht had de vader pas in tweede instantie vastgesteld. Zijn blik was het eerst naar het gezicht van zijn kind gegaan. Door het waas van bloed en slijm heen dat mond, neus en wangen bedekte, had hij meteen gezien waarvoor hij had gevreesd: het kind had de hazenlip die die hijzelf ook via zijn vader had gekregen.
In het dorp werd door velen gedacht dat een kind zo’n afwijking kreeg als de moeder in de tiende week van haar zwangerschap een dode haas had gezien. Zelfs zijn eigen vrouw geloofde in dat fabeltje, ook al had hij benadrukt dat de afwijking in het bloed van het geslacht Hoppe zat, zoals dat ook het geval was met de rode haarkleur, die bijna alle telgen hadden. Toch had zij gedurende haar hele zwangerschap geen bezoek aan de slagerij durven te brengen en wanneer ze de met vlees gevulde etalage moest passeren, was ze altijd strak voor haar blijven uitkijken.
Het had niet geholpen. Het kind had een hazenlip. Het was ook het eerste wat zijn vrouw hem gevraagd had. Niet of het een jongen of een meisje was, maar of het...
Ze had met trillende hand naar haar eigen mond gewezen, die met zweetdruppels omringd was. Hij had alleen maar geknikt en toen gezegd dat het een jongen was. Dat kon haar zinnen misschien verzetten. Ze had de ogen gesloten en een zucht geslaakt. De jongen ademde heel onregelmatig en had daarom meteen een zuurstofmasker op zijn gehavende mond gekregen. Om de drie seconden kneep Doktor Hoppe in de zwarte ballon en bracht zo lucht in de longen van zijn zoon.
“Adem! Adem!” riep hij.
Als hij zou stoppen met beademen was de kans groot dat het kind zou sterven nog voor het goed en wel geleefd had. Terwijl hij werktuiglijk bleef knijpen, vroeg de dokter zich af of het voor de jongen zelf misschien beter was als hij het niet zou halen. Die gedachte kwelde hem. Hij had al een paar keer eerder misvormde kinderen helpen ter wereld brengen, met afwijkingen die veel erger waren dan een hazenlip, en toen was die vraag nooit bij hem opgekomen. Iedere keer had hij gevochten voor het leven van het kind, zoals hem was ingeprent, maar nu, bij zijn allereerste kind, werd hij overmand door twijfels. Zijn eigen verleden stond hem ineens in de weg. Bij elke knijpbeweging die hij in de ballon maakte had hij het gevoel dat hij zichzelf een messteek toediende. Toen hij ineens stopte met knijpen en zichzelf wijsmaakte dat hij het deed om te kijken of zijn zoon zelfstandig kon ademen, was het alsof er een loodzware last van zijn schouders viel.


Uit: De Engelenmaker
Stefaan Brijs
Atlas Amsterdam/ Antwerpen

donderdag 14 december 2017

Helpen



Vroeg of laat moet je elk mens alleen laten met zijn noodlot.
Misschien weet jij dat nog niet... Je kunt het ook niet weten dat men niemand helpen kan. Er bestaat niets moeilijker dan iemand helpen. Je ziet alleen dat er een mens waarvan je houdt en die iets voor je betekent, zijn eigen verderf tegemoet holt, tegen zijn eigen belang in leeft en daarbij haast bezwijkt onder de last van het leed... en dan zou je graag willen helpen en opeens ontdek je dat dat niet mogelijk is. Ben je te zwak? Ben je niet goed genoeg? Niet oprecht genoeg? Niet onbaatzuchtig, niet nederig genoeg? Ja, altijd ontbreekt er iets aan. Maar al zou je een profeet zijn en al zou er magnetische kracht van je handen uitgaan en al zou je de taal van de apostelen spreken, zelfs dat zou niet toereikend zijn.
Je kunt niemand helpen omdat het belang van mensen niet alleen gelegen is in wat goed en verstandig is. Misschien hebben ze het leed nodig. Misschien hebben zij ook datgene nodig wat tegen hun belang ingaat. Er bestaat geen ingewikkelder mysterie dan het belang van een mens. De symptomen van dat mysterie kan een arts behandelen. Tegen hoofdpijn kan hij poeders voorschrijven maar de oorzaak van de hoofdpijn kan hij niet benaderen. Zo was het met mijn moeder. En ook met mijn vrouw.

Uit: De nacht van de scheiding.
Sandor Marai (1900-1989)Helpen

zaterdag 9 december 2017

Vasthoudendheid


Er bestaan vele redenen waardoor je niet stil
kunt blijven liggen, ’s nachts. Als je steeds
moet hoesten, bijvoorbeeld, zal je lichaam
op en neer schokken alsof je op een rijkoets ligt en
als je erg ziek bent, een lijkwagen. Of het is zo
dat je niet weet waar je moet kijken, omdat alles
voor je ogen rood is. Je ogen zijn zo rood, omdat
iemand heeft gezegd dat je ogen zo blauw zijn en
dat heeft je geraakt. Het fijne aan geraakt worden
is dat het niet lang hoeft te duren om lang
te blijven duren en het vreemde aan geraakt zijn
is dat het nagalmt en nastampt en toch ben je
er stil van. Het mooie aan het woord stil is dat het
iets zegt over geluid en beweging en het bijzondere
aan geluid is dat het bestaat uit beweging. Het fijne
aan beweging is dat het zo ingetogen is, je kunt
heel zacht je huid laten voelen dat iemand anders
je huid voelt. Tegelijkertijd is het fijne aan beweging
juist dat het uitbundig is, je kunt heel hardnekkig
een dansend monster in je voeten hebben zitten, dat
je hakken de hele avond de grond in wil stampen.
Maar het vreemde aan een hele avond is dat je soms
niet weet welke vorm van beweging je het liefst
lang laat duren. Gelukkig is het goede aan iets lang
laten duren dat alles op den duur weer terug stil valt.
En wat ik het allermooiste aan het woord stil vind,
is dat je er in het Engels een l aan kunt plakken,
waardoor we elkaar kunnen vragen, waarom we
nog steeds niet gaan slapen.

Lieke Marsman (1990)
Uit: Wat ik mijzelf graag voorhoud 2010
Uitgever: Van Oorschot

zaterdag 2 december 2017

De ijsmama.



Toen Luna gisteren vroeg of ze mama mocht aanraken, schudde ik nee. Het leek me niet goed voor een kind om te merken dat mama helemaal koud en stijf is geworden. Dan wordt de ingetreden dood wel heel concreet. Luna keek beteuterd. Toen besloot ik dat ik het er toch maar moest op wagen. Ik nam haar op mijn arm en waarschuwde dat mama wel erg koud zou aanvoelen. Luna stak haar handje uit en ze voelde. Ze begon te giechelen. “Mama lijkt wel een ijsje” zei ze. En toen vroeg ze of ze mama mocht kussen. Welja, we zijn nu toch bezig, dacht ik. Ik tilde haar voorover en zag hoe ze Carmen kuste. Luna vond het zo te zien de normaalste zaak van de wereld. Die video van Sneeuwwitje met die dwergen is zo gek nog niet, educatief gezien.
Zelf ben ik niet zo cool. Ik ben nooit vies van mijn vrouw geweest, ook niet als ze ongesteld was, maar nu vind ik haar doodeng. Ik had me voorgenomen om, zolang Carm hier in huis opgebaard ligt, elke dag een verse Callas-lelie in de kist te leggen, maar daar had ik na de eerste keer al spijt van. Die lelie tussen haar koude, verstijfde handen te moeten leggen, brrr. Het ergste vind ik dat die geur van de Callas-lelie me voortaan niet meer zal doen denken aan de stralende Carmen in haar sexy trouwjurk, maar aan deze Carmen, die hier morsdood op die witte, geplooide zijde in haar kist ligt.


Uit: Weduwnaar
Kluun
Podium