zondag 12 juli 2015

De laatste reis

De oude keizer Augustus reist per schip van Rome naar Capri. In een brief aan een vriend beschrijft hij zijn toestand.



Nu reis ik vrijwel alleen. Er zijn slechts een paar roeiers aan boord, en die heb ik opgedragen niets te doen, behalve wanneer er plotseling een storm opsteekt. Op het achterdek zitten enkele bedienden te eten en te lachen en bij de voorsteven staat een nieuwe, jonge arts die ik in dienst heb genomen, die me altijd zorgvuldig in de gaten houdt, ene Philippus van Athene.
Ik heb al mijn artsen overleefd en ik put er enige troost uit te weten dat ik hem niet zal overleven. Daar komt bij dat ik vertrouwen heb in deze jonge man. Hij lijkt erg weinig te weten en hij is nog niet lang genoeg dokter om te vervallen tot de luie schijnheilige die zijn patiƫnt misleidt en tegelijkertijd zijn eigen beurs vult. Hij heeft geen remedie voor de ziekte van de ouderdom, en onderwerpt me niet aan de martelingen waarvoor zo velen zo grif betalen. Hij heeft meer aandacht voor mijn comfort dan voor wat een ander als mijn gezondheid zal beschouwen.
...
Het is weer nacht, de tweede nacht van deze reis, die, zoals me steeds duidelijker wordt, weleens mijn laatste zou kunnen zijn. Ik geloof niet dat mijn geest evenzeer achteruit gaat als mijn lichaam, maar ik moet bekennen dat de duisternis me overviel voordat ik ook maar in de gaten had dat het donker begon te worden, en ik merkte dat ik zonder iets te zien naar het westen staarde. Het was op dat moment dat Philippus zijn vrees niet langer voor zich kon houden en op me afkwam, met die wat lompe houding van hem, die zo duidelijk zijn verlegenheid en onzekerheid toont. Ik sta hem toe dat hij zijn hand op mijn voorhoofd legt om de hoogte van de koorts vast te stellen, en ik beantwoord enkele van zijn vragen - niet naar waarheid, moet ik eraan toevoegen. Maar toen hij erop stond dat ik mij in mijn kamer onder het dek zou terugtrekken om me tegen de nachtlucht te beschermen, nam ik de rol aan van een koppige en grillige oude man, en wendde voor dat ik boos werd. Dat deed ik met zoveel energie dat Philippus van mijn kracht overtuigd was en zich ermee tevreden stelde iemand naar beneden te sturen om enkele dekens te halen die ik om me heen beloofde te slaan.
Philippus besloot aan dek te blijven, om mij in de gaten te kunnen houden, maar algauw zat hij te knikkebollen, en nu ligt hij opgerold op het dek te slapen, met zijn hoofd op zijn gevouwen armen, met die aandoenlijke overgave van de jeugd, in de zekerheid dat hij 's ochtends wakker zal worden.



Uit: "Augustus"
John Williams
uitg: Lebowski

Geen opmerkingen:

Een reactie posten