zaterdag 28 april 2018

Blauwing



Doden ogen elk uur wat doder.
Petja’s gelaat was alweer verder ingevallen, de huid doorschijnender, het vlees daaronder ingeklonken. Al haast twee dagen zat er geen leven meer in, en toch, in de afgelopen uren schenen schaduwen vergleden, donkerder de glooiïngen en dieper. Alleen de haren vingen nog wat glans wanneer een kaarsvlam even opflakkerde op iemands jammerklacht.
Steeds moeilijker je voor te stellen dat hier een geest in had gewoond en had gestraald. Deze afgeschreven mens. Zijn hele wezen dof, ten prooi aan voortschrijdende blauwing.
Zo doen de doden dit. Ik herinner mij dit van het waken bij mijn eigen vader : alsof zij ons wat tijd gunnen te wennen aan hun rotting, lossen zij met veel geduld voor onze ogen op.

Uit: Kolja
Arthur Japin
De Arbeiderspers Amsterdam

Geen opmerkingen:

Een reactie posten