zondag 13 mei 2018

Grondeloze onwetendheid



Hij kende Frans en Duits. Hij kende het periodiek systeem. Hij kende - al gaf hij er niets om - grote delen van de bijbel vrijwel uit het hoofd. Hij wist hoe je een koe moet helpen kalven, een lamp bedraden, een afvoer ontstoppen, de snelste manier om de noten van een walnotenboom te oogsten, welke paddestoelen giftig zijn en welke niet, hoe je een hooibal moet maken en hoe je een watermeloen, een appel, een pompoen of een suikermeloen op rijpheid moest testen door ze op de juiste plaats te bekloppen. ( En dan wist hij nog dingen die hij liever niet geweten had, dingen die hij nooit meer hoopte te moeten gebruiken, dingen waarvan hij, als hij er aan dacht of er ‘s nachts van droomde, in elkaar kroop van haat en schaamte.)
En toch leek het vaak alsof hij niets wist wat werkelijk waardevol of bruikbaar was, niet echt. De talen en wiskunde, prima. Maar hij werd er dagelijks aan herinnerd hoeveel hij nĂ­et wist. Hij had nooit gehoord van de tv-series waar iedereen het steeds over had, Hij was nooit naar de bioscoop geweest. Nooit op vakantie. Nooit op zomerkamp. Hij had nooit pizza, ijslolly’s of macaroni met kaas gegeten (laat staan foie gras, sushi of asperges zoals M en JB). Hij had nooit een computer of een telefoon gehad en hij was zelden op internet gemogen. Hij had nooit iets bezeten, realiseerde hij zich, niet echt : de boeken die hij had en waarop hij zo trots was, de shirts die hij telkens opnieuw repareerde, die stelden niets voor, oude troep, en dat hij er zo trots op was, was nog gĂȘnanter dan niets te bezitten.
Het leslolaal was de veiligste plaats, en de enige plaats waar hij zich volkomen op zijn gemak voelde : alles daarbuiten was een niet te stoppen lawine van wonderlijke dingen, het ene nog verbluffender dan het andere, die hem stuk voor stuk confronteerden met zijn grondeloze onwetendheid. Hij betrapte er zichzelf op dat hij in zijn hoofd lijstjes bijhield van nieuwe dingen die hij had gezien en opgevangen. Maar hij kon niemand ooit om opheldering vragen. Daarmee zou hij toegeven dat hij extreem anders was, wat verdere vragen zou uitlokken en hem kwetsbaar zou maken, en wat onvermijdelijk zou leiden tot gesprekken waar hij helemaal geen zin in had.


Uit: Een klein leven
Hanya Yanagihara
Nieuw Amsterdam Uitgevers

Geen opmerkingen:

Een reactie posten