( Kolja was doofstom en leerde liplezen en spreken...)
Dacht ik aan woorden, zag ik vlinders. Een gesprek stelde ik mij als en schittering van vleugels voor. Op elke adem ontpopten er meer.
Soms zag ik er enkele aarzelen op iemands onderlip, maar uiteindelijk, door onzichtbare gedachten opgetild, vlogen zij toch altijd uit, sprankelend soms in volle vlucht, om zich bij de rest te voegen in een zon weerspiegelende kleurenpraal.
Zo droomde ik mij taal, ongrijpbaar.
Mijn eerste jaren deed ik het zonder. Kregen grote mensen door dat ik geen enkel woord tot mijn beschikking had, dan betrok hun gezicht. Zo klein als ik was, zag ik hun medelijden opwellen. Dit gaf mij het idee dat ik er iets aan miste.
Het emotioneerde anderen dat ik in stilte leefde. Zij zagen mijn zwijgen als gebrek en wonden zich erover op alsof spreken zo onmisbaar was als ademen. Zij spraken in mijn bijzijn haast beschroomd, fluisterend, bang dat hun moeiteloze omgang met de taal een doofstomme pijn zou doen. Zo werden woorden mij, haast onbewust, als het allerhoogste voorgespiegeld, van zielsbelang : teer, efemeer, een alom en voortdurend vluchtig fladderen dat het leven kleurt, nuance geeft, nerveus bij elke inval wisselend van richting, ritme, intensiteit.
Ik holde - zonder net - van kleins af achter woorden aan, kleuter, jongen, jonge man, student, met armen zo van verlangen ongedurig uitgestrekt dat het ze enkel schrikachtiger maakte, uiteengejaagd heeft en verdreef.
Toen ik ze mij dan ten koste van mijn jeugd en onbevangenheid eindelijk eigen had gemaakt, nadat ik ze mij zwoegend en met strijd had toegeƫigend, bleken woorden helemaal niet vrij. Wij jagen ze na en gebruiken ze zoals het ons uitkomt, wij leggen ze vast en voegen ze toe aan de verzameling van ons verstofte begrip. Vastgespietst en machteloos zijn ze me uiteindelijk gebleken, fataal, gevaarlijk als de spelden waarmee vlinders worden opgeprikt, fladderend met hun vleugels vastgepind.
Uit: Kolja
Arthur Japin
De Arbeiderspers. Amsterdam.
woensdag 18 april 2018
zaterdag 24 maart 2018
Gedweild
“Wil je toch maar niet eigenlijk blijven?” Vroeg ik toen we naar bed gingen. “Je ziet dat het best gaat tussen ons.”
Zij schudde haar hoofd. Meteen zakte ze weg in die treurnis van haar. Zij ging met haar rug naar me toe liggen, en of zij gauw insliep weet ik niet. Wij zeiden niets meer. Ik lag op mijn rug in het duister te staren en naar haar ademhaling te luisteren. Het was alsof de melancholie als een donzen deken over mij heen kwam liggen.
Toen ik de volgende ochtend wakker werd van de wekker sliep zij nog. Ik kleedde me aan, zette thee en kuste haar. Meteen sloeg zij haar armen om mijn nek, gekweld.
“Ga je vandaag?”
“Het is beter, geloof ik.”
“Hoe lang blijf je weg?”
“Ik weet het niet, ik weet het toch niet, lieveling.”
“Bel je me over drie dagen?”
“Ja.”
Toen ik tussen de middag thuis kwam, was zij weg. Het huis was leeg. Ik merkte dat ik hoopte dat ze er nog zou zijn, dat de tafel gedekt was, of desnoods de hele boel overhoop gehaald, en dat zij haar armen om mij heen zou slaan en zeggen :- Ik ben niet gegaan, ik weet niet wat mij bezielde, maar het is allemaal voorbij, alles wordt weer als vroeger. Maar van de wastafel waren haar potjes en haar tandenborstel verdwenen. Het bed was opgemaakt, de twee kussens lagen in het midden op elkaar. In de keuken was alles afgewassen en opgeruimd; toen ik goed keek zag ik dat zij ook nog gedweild had.
Het was alsof zij het huis had ontsmet, zoals na een epidemie.
Uit: Twee Vrouwen
Harry Mulisch
De Bezige Bij
woensdag 21 maart 2018
Bijen
Rita kwam overeind, pakte het laken dat naar het voeteneinde was geschoven en schudde het met een handige polsbeweging op. Langzaam daalde het laken op hun lichamen neer, de luchtstroom die er vanonder kwam streek langs zijn gezicht. Paul dacht aan de heilige Rita. Volgens de overlevering hadden bijen een wit laken over haar heen gedrapeerd toen ze gestorven was. Zo eindigde in 1447 haar leven met de bijen waarmee het ook begonnen was - in de wieg waren er bijen uit haar mond gekropen om haar met honing te voeden.
Ze had een zwaar leven gehad, de heilige Rita. Ze had willen intreden maar werd al op jonge leeftijd uitgehuwelijkt aan een bullebak van wie ze twee zonen kreeg. Toen hij door een rivaal werd gedood, zwoeren haar zonen wraak. In haar gebeden smeekte Rita God dit te voorkomen, liever zag ze haar zoons sterven dan dat ze hun wraak ten uitvoer konden brengen - waarop zij inderdaad plotseling stierven en de weg eindelijk vrij was voor haar om in te treden en zich te wijden aan haar liefde voor Christus.
Ook Rita van Cascia had er, net zoals zijn eigen moeder, geen been in gezien om haar gezin te offeren voor haar grote liefde.
Uit: De Heilige Rita
Tommy Wieringa
De Bezige Bij
maandag 19 maart 2018
Pattaya
Yindee nam hem bij de hand en ze gingen naar binnen, een zwak verlichte gang door en aan het eind de trap op. Ze opende de deur van een van de kamers op de gaanderij boven. Naast de massagetafel stond een schaaltje geurige olie boven een waxinelichtje. Ze glipte uit haar kleren en hielp hem de zijne uittrekken, zijn T- shirt als laatste. Haar mokkakleurige lichaam schampte het zijne, hij voelde haar kleine, harde borsten. Ze reikte tot aan zijn adamsappel. De geur van shampoo. Duizelingen. Het leek of hij ieder moment kon flauwvallen.
Ze klopte met haar vlakke hand op de massagetafel. Op zijn buik, gebaarde ze, en ze goot toen een beetje warme olie over zijn rug. Haar handen wreven het uit, ze kneedde hem langdurig. Toen klom ze boven op hem en walste met haar knieƫn over zijn rug zodat de adem uit zijn longen werd geperst.
Een klapje op zijn achterste , hij draaide zich om.
“You relax,” zei ze. Ze pakte zijn polsen en vlijde zijn armen naast zijn lichaam neer.
Ze masseerde zijn dijen, haar duimen gleden langs zijn liezen. In een andere wereld, achter de muren, klonk gedempt straatrumoer, verre muziek, maar hij lag in de paarse schemering van een tempel en sloot zijn ogen. Hoger gleden haar handen, naar zijn borst, hij voelde haar schaamhaar schuren op zijn buik toen ze naar zijn schouders reikte, de warmte van haar poesje. De siddering toen ze zijn geslacht beetpakte. Ze oliede het, kalm gleed haar hand op en neer. Vlak voor hij klaarkwam stopte ze. Tussen haar tanden scheurde ze het folie van een condoom open. “ You love Yindee?” vroeg ze terwijl ze hem het condoom omdeed. Schrijlings zat ze op hem, haar hand reikte tussen haar benen door naar zijn pik, ze wachtte tot hij “I love Yindee” had gezegd voor ze hem bij haar naar binnen leidde. Haar handen steunden op zijn schouders, ze liet zich op hem zakken en veerde weer terug tot ze alleen het topje van zijn lul nog tussen haar schaamlippen gevangen hield - ze was een geoefend ruiter en hij was een ezeltje dat huilde van genot, twee stroperige tranen gleden langs zijn slapen.
Toen hij even later met sterke contracties klaarkwam, legde ze haar wang op de zijne en troostte hem als een moeder.
Uit: De Heilige Rita
Tommy Wieringa
De Bezige Bij
Haar gezicht
Met het verstrijken van de tijd vergat hij soms hoe zijn moeder er uit zag. Even verdrietig als haar afwezigheid was haar gezicht dat vervaagde; hij kon haar doorschijnend portret slechts twee of drie uitdrukkingen laten aannemen, een grove vereenvoudiging die hem zeer deed.
In de herfstvakantie van het eerste jaar van haar afwezigheid had ze beloofd hem te zullen meenemen naar een Waddeneiland. Vergeefs wachtte hij die dag op haar komst.
Ze kwam niet toen hij tien werd. Op 20 juli 1978 wordt hij elf. Groot en zwaar doemt de dag voor hem op, een gletsjerwand. Het wordt een dag als alle andere. Hij leest de scepter van Ottokar, fietst naar de textielfabriek om te kijken of er nog iets interessants in de afvalcontainers zit en gooit de ramen van een oude varkensstal in. Als zijn vader thuiskomt staan de aardappels onder water in de pan.
“Elf,” zegt zijn vader, en houdt hem bij zijn bovenarmen vast. “Elf al weer.”
In het doosje van de banketbakker zitten twee tompouces.
Om halftien gaat hij naar bed. Door de kieren van de gordijnen glipt het laatste daglicht binnen. Hij begraaft zijn hoofd in het kussen en roept om zijn moeder zoals een man in het uur van zijn dood om zijn moeder roept.
Uit: De Heilige Rita
Tommy Wieringa
De Bezige Bij
vrijdag 16 maart 2018
En wat dan?
Op een dag zal ik weg zijn en
wat dan? Verdwenen zonder een
teken te geven of te nemen en
het puin dat ik achterlaat is
niet langer lachwekkend.
Want wie zoals ik nooit heeft
gebouwd laat niets achter dan
verwachting en verwarring en
wat dan?
Wellicht in uw herinnering zal ik
stollen, verstijven, niet lang meer
blijven maar verbleken tot verleden
en wat toen? Te doen?
“Het was waar” zult gij zeggen “hij speelde
met woorden als geen ander maar wat
heeft dat te betekenen. Zo bleek zal
ik zijn
In u...
en wat dan...?
Jotie T’Hooft
Uit: Junkieverdriet
dinsdag 27 februari 2018
Hondsdol
...het was een van die hondsdolle weken waarin je de tel kwijt raakt, waarin je om drie uur ‘s middags in verwondering ontwaakt en jezelf afvraagt wat er de nacht tevoren eigenlijk is gebeurd, waarin je leeft als een beest in Frankrijk: in paan en blootsvoets rondlopen, alleen doen waar je zin in hebt : apen schieten op de eilanden, hengelen, aan een stuk door palmwijn zuipen met als gevolg een lichte champagneroes, ideaal om te neuken, in bed, in het gras, in de stroom tijdens het avondbad of rechtstaand op de oever onder de sterren, niet gewoon maar met een vrouw, neen, met een mooie vrouw, een essentieel verschil, meer: een superieure dimensie, erger: koorts, gif in je bloed, onrust, trots, gestreelde ijdelheid, een heuplijn jaagt ineens het vuur aan, achteloos ondergoed op het bed maakt je uitzinnig, een geur laat het beest los, je kust vaak, verliefd, verfijnd, verrukt, je drinkt haar mond, je telt haar tanden met je tong, een mooie vrouw verveelt nooit, je vingers hebben speciale, hypergevoelige papillen, van fluweel, van satijn, je zou een zintuig meer willen hebben om het haar te schenken, paren wordt een gevecht, het orgasme een absolute overwinnaarskreet, met dadelijk nieuwe onrust, nieuwe vondsten, eindigt dit dan nooit?...
Uit: Back Venus (Gangreen1)
Jef Geeraerts
Manteau
Abonneren op:
Posts (Atom)