zondag 24 januari 2016

Dood gewoon




Die erbij zijn geweest, de laatsten die hem nog hebben gesproken, toevallige kennissen, zeggen dat hij die avond niet anders dan anders was, opgewekt, niet overmoedig. Ze aten lekker maar niet luxueus, er werd veel gepraat, gesprekken met niveau, waarbij hij althans in het begin, naar het schijnt, niet stiller was dan de anderen. Iemand beweert verbaasd te zijn geweest over zijn vermoeide blik bij het luisteren; dan weer deed hij mee, om erbij te zijn, geestig, dus niet anders dan men hem kende. Later ging het hele stel nog naar een bar, waar ze eerst met de jas aan bleven staan, later bij anderen gingen zitten die hem niet kenden; misschien werd hij daarom stil. Hij bestelde enkel nog koffie. Toen hij later uit het toilet terugkwam, zeggen ze, zag hij bleek, maar eigenlijk merkten ze het pas toen hij, zonder weer te gaan zitten, zich verontschuldigde en zei dat hij naar huis wilde, zich plotseling niet zo best voelde. Hij nam kort afscheid, zonder handen te geven, luchtigweg, om hun gesprek niet te onderbreken. Iemand zei nog: Wacht nou even, wij blijven hier ook geen wortel schieten! Hij was echter, zeggen ze, niet te houden, en toen de vestiairejuffrouw eindelijk zijn jas gaf, trok hij die niet aan, maar nam hem over de arm, alsof hij haast had. Ze zeggen allemaal dat hij niet veel gedronken had en ze wisten niet eens zeker of hij zich werkelijk niet goed voelde of dat of dat het misschien maar een voorwendsel was; hij glimlachte. Misschien had hij nog een andere afspraak. De dames namen hem vleiend in de maling; hij scheen op de verdachtmaking in te gaan maar zonder een woord te zeggen. Ze moesten hem laten gaan. Het was nog niet eens twaalf uur. Toen ze daarna zijn vergeten pijp op tafel zagen liggen, was het te laat om hem achterna te lopen.... De dood moet zijn ingetreden vlak nadat hij in zijn wagen was gestapt, het parkeerlicht was aan, de motor liep, de richtingaanwijzer knipperde en knipperde, alsof hij ieder ogenblik weg wilde rijden. Toen er een agent kwam kijken waarom die wagen, met lopende  motor niet wegreed, zat hij rechtop, het hoofd achterover, met beide handen aan zijn opengerukte boord. Het moet een korte dood geweest zijn, en die er niet bij waren zeggen: een gemakkelijke dood, ( ik kan het mij niet voorstellen ) een dood zoals je hem zou wensen.


Uit: Gantenbein
Max Frisch
Meulenhoff

donderdag 21 januari 2016

Blindeman




Ik stel mij voor:
Een man krijgt een ongeluk, bijvoorbeeld een verkeersongeluk, snijwonden in het gezicht, er bestaat geen levensgevaar, alleen het gevaar dat hij zijn gezichtsvermogen verliest. Hij weet dat. Hij ligt in het ziekenhuis met verbonden ogen, lange tijd. Hij kan spreken, hij kan horen: vogels in het park voor het open raam, soms vliegtuigen, dan stemmen in de kamer, nachtelijke stilte, regen in de ochtendschemering. Hij kan ruiken:  appelmoes, bloemen, hygiëne. Hij kan denken wat hij wil, en hij denkt... op een morgen wordt het verband weggenomen, en hij ziet dat hij ziet, maar zwijgt; hij zegt het niet, dat hij ziet, niemand en nooit.
Ik stel mij voor:
Zijn leven voortaan, terwijl hij voor blinde speelt ook onder vier ogen, zijn omgang met mensen die niet weten dat hij hen ziet, zijn maatschappelijke mogelijkheden, zijn beroepsmogelijkheden, doordat hij nooit zegt wat hij ziet, een leven als spel, zijn vrijheid uit hoofde van een geheim enzovoort.
Noem hem maar Gantenbein.


Uit: Gantenbein
Max Frisch
Meulenhoff editie

dinsdag 5 januari 2016

Ervaren vrouw





Om halftwaalf 's nachts, nadat hij even in bed had gelezen en zijn ogen al waren dichtgevallen van vermoeidheid, schrok hij plotseling op en bedekte snel zijn lichaam met de deken toen ze op blote voeten naar hem toe kwam zonder dat hij de deur open of dicht had horen gaan. In het zwakke licht van de straatlantaren dat door de spleten van het luik scheen, liep ze eerst naar het bureau en legde het portret van haar vader met zijn donkere gezicht naar beneden. Daarna trok ze, zonder een woord te zeggen, de deken van hem af en kwam naast hem zitten en boog zich over hem heen en streelde met al haar vingers zijn harige borst en ook zijn buik en zijn heupen en omvatte met haar hand zijn geslachtsdeel. Toen hij iets probeerde te fluisteren, bedekte ze met haar hand zijn mond. Daarna nam ze zijn handen in de hare en legde een hand op elke borst en bracht haar lippen niet naar zijn lippen, maar naar zijn voorhoofd en fladderde met haar tong over zijn gezicht en over zijn gesloten oogleden. Langzaam en teder leidde ze hem stap voor stap, alsof ze sliep. Maar deze nacht verliet ze hem niet meteen nadat hij tot rust gekomen was, ze bleef en wees hem de weg alsof hij een onbekend land bezocht, leidde geduldig zijn vingers tussen de hare en leerde hem haar lichaam kennen, totdat ze hem geleerd had hoe hij genot met genot kon terugbetalen. Even bleef ze roerloos naast hem liggen, haar ademhaling traag en kalm, hij dacht bijna dat ze misschien in zijn bed in slaap was gevallen. Maar ze fluisterde: "niet slapen", en opnieuw beklom en bereed ze zijn lichaam en ditmaal deed ze dingen met hem die hij alleen maar kende  uit zijn dromen, en ditmaal lukte het hem om haar lichaam ook bevrediging te schenken. 
Om een uur 's nachts nam ze afscheid van hem terwijl ze door zijn krullen woelde en met een zachte vinger even zijn lippen streelde en tegen hem fluisterde: " Van allemaal ben jij waarschijnlijk degene die ik me zal blijven herinneren", en ze zette de foto van haar vader weer op zijn plek op het bureau en zweefde weg in haar nachthemd en deed de deur geluidloos achter zich dicht.


Uit: Judas
Amos Oz
De Bezige Bij

zondag 3 januari 2016

Gekwelde begeerte



's Nachts in zijn bed kroop hij altijd onder de deken en deed het licht uit, en dan zag hij de reflectie van de bliksem op de muur tegenover hem en hoorde hij de vuisten van de regen en de rollende donder als het ware met ijzeren kettingen op het pannendak slaan.
De nabijheid van kou, regen en wind bracht hem doorgaans in een diepe slaap, maar na een halfuur of een uur werd hij dan wakker doordat hij meende van beneden het geknars van een deur te horen of het geluid van stappen in de tuin. Meteen sprong hij naar het raam, wakker als een rover, en gluurde door de spleetjes van het luik om haar misschien de nacht 
in te zien verdwijnen, of omgekeerd, haar te zien thuiskomen en de deur achter zich op slot te doen. Alleen? Of niet alleen?
Deze mogelijkheid wekte bij hem een golf van blinde woede op, vermengd met zelfmedelijden en een soort bittere wrok jegens haar : Zij met haar geheimen. Zij met haar geheimzinnige 
spelletjes. Zij met de vreemde mannen die hier misschien rondliepen, kwamen en gingen in regenachtige, winderige nachten. Of niet kwamen en niet rondliepen, maar naar wie zij stiekem vertrok?
Maar wat is ze ze je eigenlijk verschuldigd? Omdat jij haar allerlei zielige verhalen hebt verteld over je teleurstellingen en over dat je in de steek werd gelaten, is zij dan verplicht in ruil daarvoor haar levensgeschiedenis of details over haar relaties te vertellen? Waarom eigenlijk? Wat heb je haar te bieden en welk recht heb je om van haar iets anders te verwachten dan je afgesproken salaris en de regelingen wat betreft de keuken en de was die jullie overeengekomen zijn op de dag dat jij hier bent aangekomen?
Daarmee kroop hij weer in bed, luisterde naar de regen of naar de diepe stilte tussen twee regenbuien in, viel even in slaap, werd wanhopig en woedend wakker, deed zijn bedlampje aan, las een paar pagina's zonder te begrijpen wat er stond, deed het licht uit, draaide zich om, vocht om zijn smartelijke begeerte te smoren onder de deken in het donker, deed het licht aan, ging zitten, hoorde het geknetter van een bromfiets door de lege straatjes, werd volledig overspoeld door een golf van razernij jegens haar, stond op, liep heen en weer door de kamer, ging aan het krakkemikkige bureau zitten of op de diepe vensterbank, alsof hij pal voor zijn ogen haar gestalte zag terwijl ze langzaam haar laarzen en haar kousen uittrok, haar jurk een beetje opgetrokken, de contouren van haar kuiten wit oplichtend naar hem in de duisternis haar ogen sarcastisch naar hem lachend : Ja? Pardon? Wilde je iets van me? Waar ontbreekt het je nu weer aan of wat heb je nu weer nodig? Bedrukt de eenzaamheid je een beetje? Of het berouw? En weer rende hij naar het raam, naar de deur, naar zijn keukenhoekje, schonk zichzelf een half glas goedkope wodka en slokte die in èèn teug naar binnen, alsof het een bittere medicijn was, ging terug naar bed, vervloekte zijn begeerte en haar ironische glimlach, haatte de pestigere groenige vonk in haar bruine ogen, die zich volkomen bewust waren van 
hun kracht, en haar donkere haar dat over haar linker borst golfde, haatte haar blote voeten en haar knieën, die precies tegenover hem knie aan knie wit oplichtten nadat ze haar kousen had uitgetrokken. Weer beukte de regen op de dakpannen, precies boven zijn opgewonden lichaam, en de wind geselde de toppen van de cipressen voor zijn raam en hij moest zijn begeerte lozen tussen zijn vingers en werd meteen overspoeld door een troebele golf van schaamte en weerzin en zwoer dit huis te verlaten dat hem medogenloos kwelde.


Uit: JUDAS
Amos  Oz
De Bezige Bij

vrijdag 18 december 2015

De blijde begrafenis



"De boom is omgevallen," meldde Kwame ten slotte aan het volk. Tijdens de lijkwassing hielp hij zijn moeder, die met een grote spons zijn vaders lendenen besprenkelde en reinigde, zoals ze gedaan had in de nacht dat Adusa Kra hem bij haar verwekte. De slaven en het personeel van de overledene werden bijeengedreven en met èèn slag van het zwaard werden zij hem als begeleiders meegegeven. De voorouders moesten ondertussen verwittigd worden van de intocht van een nieuwe ziel. Het zware ritme van de stokken tegen de olifantsoren, die over de sprekende trommels waren gespannen, de mannelijke en vrouwelijke atumpan, zweepte de vrouwen en de meisjes op : blij dat de dode zo goed geleefd had, blij dat de dode zijn leven met hen gedeeld had, blij dat hij zijn nieuwe reis begon, blij dat hij werd opgewacht, blij dat hij er later zou zijn om hen op hun beurt op te wachten. Blij, blij, blij. 

Die nacht rolde ik me tegen Kwame aan en hield hem stevig in mijn armen tot het snikken ophield. Hij vertelde mij zijn vaders laatste woorden, waarin hij hem het geheim der onoverwinnelijkheid verklapt had : achter iedere falanx aanvallende Ashanti- krijgers loopt een horde afonasoto, zwaarddragers. Zij doden van hun eigen strijders ieder die bij de aanval even aarzelt of wil vluchten.
Niet om hem te zeggen dat hij van hem hield, had Kwames vader zijn laatste adem gebruikt, maar om zijn zoon de Ashanti-strijdkreet in te prenten: " Als ik verderga, sterf ik. Als ik terugga, sterf ik. Dan maar liever verdergaan en sterven tussen de kaken van de strijd."

Het lijk van Adusei Kra werd in een huis geborgen, waar het volgens gebruik bewaard werd tot alle vlees van de botten was gevallen. Pas daarna zou het - in stilte - worden begraven bij de voorouders. In deze periode ging ik met Kwame nog èèn maal een bezoek aan de overledene, wat geen geringe opdracht was. Toen wij de deur openden zag de dode zwart van de vliegen. Met veel armengezwaai verjoegen wij die. Daaronder kwam toen het lichaam, dat alle pigment al had verloren, volledig wit te voorschijn. Wit was voor ons de kleur van de dood, van de geesten, de kleur van wat niet leeft.


Uit: De zwarte met het witte hart
Arthur Japin
De Arbeiderspers Amsterdam

maandag 30 november 2015

Magisch denken



Magisch denken is het denken waarmee je meent een onverdraaglijke werkelijkheid te kunnen beïnvloeden en veranderen. Magisch denken is in bed de plek naast jou vrijhouden, zodat de gestorvene zich daar weer op het kussen kan neervlijen als hij terugkomt, is zijn schoenen bewaren omdat hij ze zal nodig hebben als hij weer thuis is, is zijn mobiele telefoon opladen. Magisch denken is een autopsie toestaan met de verwachting dat de doktoren twee losgeraakte draadjes zullen vinden die ze alleen maar aan elkaar hoeven vastmaken om hem weer te laten leven, zo simpel is dat. 
Magisch denken is elke minuut van de voorbije tijd terughalen om erachter te komen welke signalen hij gaf over een voorvoelde dood, opdat je ze nu wel opvangt en hem alsnog tijdig weg kan trekken van de rand van het ravijn.


Uit: Logboek van een onbarmhartig jaar.
Connie Palmen
Prometheus

dinsdag 24 november 2015

Dronken



Ik heb veel gedronken en fiets naar huis. Het fietsen gaat goed, het is geen enkel probleem om mij door het sporadische nachtverkeer te loodsen en volgens mij rij ik in een kaarsrechte lijn, maar dat denken alle dronken mensen, daar gaat het ook niet om. Het gaat om het moment dat ik erin slaag om bij mijn huis te geraken, mijn vertrouwde straat indraai, rijd tot op de plek waar ik gewoonlijk mijn fiets zet en mij laat uitdrijven. Ik ben opeens doodmoe. De fiets komt tot stilstand. Ik herinner mij vaag dat, als ik dit karwei goed wil afmaken, ik nog een belangrijke handeling moet verrichten, maar ik weet niet meer welke. Het komt domweg niet in mij op en het laat mij eigenlijk ook koud. Als de fiets helemaal stil staat val ik om, omdat ik niet meer weet wat ik moet doen.
Door de pijn schiet het me weer te binnen dat je, als je eenmaal op een fiets geklommen bent, er op een bepaald moment ook weer moet van af stappen.

Uit: De Vriendschap
Connie Palmen
Prometheus