zaterdag 25 juli 2020

Schaakpartij



Vanaf de eerste avond verbaasde het me dat er bij hem thuis niets was waarvan ik begreep waarvoor het diende. Hij was namelijk een kunstenaar die van alles maakte en die leefde in de chaos van zijn eigen werk: zeegezichten van pastelkrijt, foto’s van kinderen tijdens verjaardagspartijtjes en eerste communies, kopieën van Aziatische sieraden, figuurtjes van koeienhoorns en op elkaar gestapelde meubeltjes uit allerlei tijden en in allerlei stijlen.
Wat me opviel was de strak tegen zijn schedel geplakte huid van dezelfde zongele kleur als zijn haar, waarvan een lok over zijn gezicht viel, die hem hinderde bij het spreken. Hij rookte een zeerobbebpijp die hij alleen opstak bij het schaken, en waarvan mijn grootvader altijd zei dat het een valstrik was om zijn tegenstander in de war te brengen. Hij had een buitengewoon groot, glazen oog, dat meer op de gesprekspartner gericht leek dan zijn gezonde oog. Hij had een mismaakt onderlijf, liep voorovergebogen en scheef naar links, maar hij navigeerde als een vis tussen de klippen in zijn werkplaats door, meer hangend dan steunend op zijn houten krukken.
Nooit heb ik hem over zijn zeereizen horen vertellen, het moeten vele, moedige ondernemingen zijn geweest. De enige hartstocht waaraan hij zich, voor zover men wist, buitenshuis overgaf was de bioscoop, hij sloeg geen weekend over en zag alle soorten films die er gedraaid werden.
Ik heb hem nooit gemogen, en al helemaal niet tijdens de schaakpartijen, waarbij hij er uren over deed om een stuk te verplaatsen, terwijl ik omviel van de slaap. Op een avond vond ik dat hij er zo krachteloos was dat ik ineens het voorgevoel kreeg dat hij spoedig zou overlijden, en toen had ik medelijden met hem. Maar uiteindelijk zat hij zo lang na te denken over zijn zetten dat ik uit de grond van mijn hart wenste dat hij zou doodgaan.


Uit: Leven om het te vertellen
Gabriel García Marquez
Meulenhoff

maandag 20 juli 2020

Eenpersoonsbed



Mijn vader was een moeilijk te doorgronden en te behagen man. Hij was altijd veel armer dan hij eruitzag, en voor hem was de armoede een verachtelijke vijand waaraan hij zich nooit heeft overgegeven, maar die hij ook nooit heeft kunnen verslaan. Met dezelfde moed en waardigheid verdroeg hij elke tegenslag in zijn liefde voor Luisa Santiaga in het achterkamertje van het telegraafkantoor in Aracataca, waar hij altijd een hangmat had hangen om er in zijn eentje te slapen. Maar hij had er ook een eenpersoonsbed staan, met goed geoliede springveren, voor het geval de nacht iets voor hem in petto had. In een bepaalde periode van mijn leven voelde ik me enigszins aangetrokken tot zijn heimelijke jagersgewoonten, maar het leven heeft me geleerd dat het de diepste vorm van eenzaamheid is, en sindsdien heb ik het diepste medelijden met hem.


Uit: Leven om te vertellen
Gabriel García Marqués
Meulenhoff 

vrijdag 17 juli 2020

Ontmaagding



“ Neem me,” zegt Kadoke. “Gebruik me. Ik wil dat je geen respect voor me hebt. Ik wil dat je alle respect voor mij verliest, ik wil dat je dicht bij een lustmoord komt, zo dichtbij als je daar maar bij kunt komen. Hoe weet ik dat je me wil als je niet langs de afgrond van de lustmoord bent gegaan?”
“ Misschien wil ik je niet,” zegt Fahed. “Niet genoeg,  misschien is dat de waarheid van deze affaire, de waarheid waarmee we allebei moeten leven, dat ik je niet genoeg wil om mijn vrouw en kinderen voor te verlaten, maar te veel om ermee op te houden. Misschien moet je die waarheid maar gewoon omarmen, voor zover dit kan.”
En dan neemt Fahed de gevallen psychiater, hij neemt hem, zoals het hem uitkomt, zonder te vragen, zonder toelichting, zonder nog iets te zeggen. Alsof Fahed wil bewijzen dat hij Kadoke toch wil, dat zijn woorden niets te maken hebben met zijn daden.
Kadoke weet niet of deze ontmaagding prettig is, vermoedelijk is geen enkele ontmaagding prettig. Het is vooral een pijnlijke ervaring, eerder pijnlijk dan opwindend, hoewel die twee elkander niet uitsluiten, beschamend, ook dat. Vernederd voelt hij zich en hij weet niet of dat het is wat hem opwindt, maar daar ging het ook niet om, het ging erom dat hij het wilde, hij wilde een ding worden, hij wilde eindelijk van die beschaving af, gebruikt, gereduceerd tot iets waarin hij zich noodgedwongen moest herkennen, tot dat wat de ander opwindt, dat wat de ander wil, leven is gewild worden, de dood begint waar het gewild worden ophoudt. Hier in deze hotelkamer wordt hij nog gewild en is hij gereduceerd tot tot gewild worden, gereduceerd tot ding, wat een opluchting is het om ding te zijn, een pijnlijke opluchting.
Fahed neemt een douche. Kadoke blijft liggen. Het is begonnen, zoveel is zeker. Wat “het” is weet Kadoke niet zeker, maar zoals Fahed zei: sommige dingen weet je zonder ze te weten.

Uit: Bezette Gebieden
Arnon Grünberg
Lebowski Publishers

donderdag 25 juni 2020

Belachelijk



“We zijn een keer met elkaar naar bed geweest,” fluistert Kadoke, “dat kun je toch niet ontkennnen. Ik schreef je dat ik ben gaan beseffen hoeveel jij voor mij betekent, belachelijk misschien, maar wij zijn belachelijke schepselen, en door alles wat er in mijn leven is gebeurd, vooral de laatste tijd, besef ik dat het zinloos en absurd is om aan het belachelijke te willen ontkomen. Ik ben hier niet op deze heuveltop in de bezette gebieden omdat hier mijn thuis zou zijn, omdat deze plek voor mij een speciale betekenis heeft, ik heb niets met deze heuveltop, ik walg zelfs van deze plek, wat mij betreft is dit een plek voor oorlogsmisdadigers, maar mijn verlangen naar jou is sterker dan welke morele overtuiging ook, voor jou ben ik bereid een oorlogsmisdadiger te worden, daar komt het op neer.
Daarom heb ik vader hierheen gesleept, anders had ik net zo goed naar Malta kunnen gaan.”

Uit: Bezette Gebieden
 Arnon Grünberg 
Lebowski Publishers Amsterdam

zaterdag 6 juni 2020

Muizenjongen



Mijn dochters lieten zich moeizamer baren dan hun broers, misschien omdat ze de oudsten waren en mijn lijf te jong. De muren van de kamer waar mijn kreten en hun eerste gekrijs op afketsten, kunnen me soms nog omhullen. De lucht van bloed, weeïg, zoet, van ether, bedwelmend, beneemt me in mijn slaap de adem. Aan de wand, boven de kap van de baker, spierwit, hing Christus aan Zijn Kruis, een dode sprinkhaan met drie spelden op het hout gespietst. Ik kneep mijn ogen dicht en perste het traanvocht door mijn wimpers met elke wee die mijn bekken openwrong. Ik heb ze van kop tot teen voelen geboren worden, uit de holte tussen mijn benen. Hun hoofd, net niet te groot om in mij te blijven steken, hun ene schouder, dan de andere, vervolgens hun romp, en dan ineens, als de laatste verlossing, hun benen, schenen, voetjes.
  “Ze geeft zich niet,” zei de vroedvrouw over ons Lieve.
  “Ze maken plaats voor hun broers,” kreunde ik.
In mijn gedachten heb ik ze allemaal tegelijk gebaard, de een na de ander - mijn dochters naakt en rozig als muizenjongen, hun kromme vingertjes die zich openden en sloten, hun vuistjes die zich balden, hun ogen die blind in het rond staarden en hun mond die de melk uit mijn tepels krijste.


Uit: De Onbevlekte
Erwin Mortier
De Bezige Bij

donderdag 4 juni 2020

Badkuip



Een man is bejaard als hij door wildvreemden wordt gewassen, hetzij door een vrouw of een seksegenoot, of door een gewijzigde gender, een gender in heropbouw of meerdere genders tegelijk in een persoon, het draagt allemaal hetzelfde uniform, word daar maar eens wijs uit. De bejaarde zit op het deksel van het toilet de vloertegels tellend en ondergaat het gelaten, wat kan hij anders. Hij pist nog wel, maar waarmee bestaat nog slechts uit een loos velletje of hulsje, dat al die wildvreemde bejaaardenwassers per se binnenstebuiten willen frommelen, want dat is hygiënisch, het moet schòòn zijn, meneer Busken, ja toch? Wat het nog bevat is een weggekrompen bleekzuchtig erwtje als overblijfsel van de stoere bloeddoorvoede pomerans van weleer. Ik weet niet waar ik ben. Ik ben hier niet en ik ben niet bejaard, In gedachten vijftig jaar jonger rijs ik op uit de door leeuwenpootjes geschraagde porseleinen badkuip, waarin zij, mijn vurig beminde, onder de gouden kranen in het roze schuim blijft liggen, met een verrukte glimlach nahijgend van wat ik haar in het water heb mogen bezorgen, te weten een orgasme waarbij ik, gromde ze, haar keel moest dichtknijpen en ik met mijn duimen de adem en het geluid uit haar weke hals drukte, mijn penis van staal voorwaarts en voorwaarts stampend in de warmte van haar ingewand, warmer dan het badwater, dat door ons gespartel in brede golven over de rand sloeg.


Uit: Cliënt E. Busken
Jeroen Brouwers
Atlas Contact





zondag 31 mei 2020

De pissende


Gearmd alsof we gaan trouwen schuifelen we langs het bed, de rolstoel, de rollator naar de toiletruimte. Daar zie ik mijn hoofd korter dan een seconde door de spiegel schampen, voldoende om me bewust te blijven van mijn weerzin jegens mezelf en het mensdom in het algemeen. Kan u het zelf of moet ik helpen. Zij bedoelt, mijn potige geheime beminde met haar bariton, mij krachtig stuttend, of ik mijn pantalon zelf kan openen en dan laten zakken om daarna mij op de urn neer te laten. Men heeft me hier bijgebracht zittend te plassen, het zal wel met de gendergelijkheid of -opheffing verband hebben, zoals er aanbiddelijke meisjesvrouwen met cowboystemmen bestaan, zo moeten stoere manspersonen als ik zittend hun water lozen. U moet uw gevalletje achter de rand van de bril in de pot houden, instrueert ze. Mijn gevalletje. Welk een profanatie nu weer. Hij was van platina en goud op snee, bezet met edelstenen als een monarchenscepter, maar in het krijgsgewoel is hij geknakt. De schoonmaakploeg hoeft daar niet ook voor op te draaien.
Zij, Moniek, is de instruerende, ik, de zeergeleerde Busken, emeritus hoogleraar cybernetica, ben de pissende. Echt vanzelf gaat dat niet zolang er iemand in mijn buurt verblijft, alsof er dan een prop in het buizenstelsel het stromen belemmert, zodat ik de druppelende, hooguit sijpelende ben, er is geen wulpse klatering, want de stuwkracht is gestremd. Soms kabbelt het vanzelf uit me weg zonder dat ik het besef, en als ik het wel besef zonder dat ik het kan stoppen, aangezien de rem ook al niet naar behoren gehoorzaamt. Om mijn gestuntel te camoufleren begin ik te neuriën. Als je dan niet rijen wil dan draag ik je. Des te harder roept zuster Morton: Uw pamper. Deze hangt tussen mijn knieën. Een dot natte papierwol of wat is het voor stof, waarin zich een geel Waddeneiland aftekent, ik meen ook enkele strepen in dieper aangezet geel, meer tanig van tint. U had moeten fluiten toen u voelde dat het kwam, dat is toch niet zo moeilijk te onthouden, zo blijven we aan de gang, hé meneer Busken nou toch, doet u dat expres.

Uit: Cliënt E. Busken
Jeroen Brouwers
Atlas Contact