woensdag 17 januari 2018

Onaanraakbaarheid




Erika Kohut werpt zichzelf vastberaden in de voorjaarsstorm en hoopt dat ze er heelhuids aan de andere kant zal uitkomen; ze moet dit open plein voor het raadhuis oversteken. Een hond naast haar voelt eveneens het eerste vleugje lente. Het aangeboren lichamelijke boezemt Erika afschuw in, het is een aanhoudende hindernis op haar rechtaan-rechttoe uitgestippelde weg. Ze is dan misschien niet zo gehandicapt als een kreupel mens, maar ze is wel beperkt in haar bewegingsvrijheid. De meeste mensen bewegen zich namelijk liefdevol in de richting van een ander, de partner. Meer verlangen ze nooit. Wanneer een enkele keer een vrouwelijke collega van het conservatorium haar een arm wil geven, schrikt zij terug voor zo’n onredelijk verlangen. Niemand hoort tegen Erika te leunen, alleen het vedergewicht van de kunst mag op Erika nederdalen en bij elk koeltje gealarmeerd opfladderen om een andere verblijfplaats te zoeken. Erika drukt haar arm zo stevig tegen haar zij dat de tweede arm, die van de muzikale collega, de muur tussen Erika en Erika’s arm niet kan doorbreken en ontmoedigd weer naar beneden zinkt. Men zegt graag van zo iemand dat ze ongenaakbaar is. En niemand komt dan ook in haar buurt. Men loopt in een boogje om haar heen. Men neemt vertraging en wachten dan maar op de koop toe, als men maar niet met Erika in aanraking hoeft te komen. Sommige mensen trekken luidkeels de aandacht, Erika niet. Er zijn er een paar die wuiven, Erika niet. De een is zus, de ander zo. Sommigen wippen op één been, jodelen, schreeuwen. Erika niet. Want ze weten wat ze willen. Erika niet.


Uit: De Pianiste
Elfriede Jelinek
Van Gennep Amsterdam

Geen opmerkingen:

Een reactie posten