donderdag 14 maart 2019

Knoflook en moedergeur.




Ik was elf jaar toen ik mijn vader verloor, ik heb hem niet zien doodgaan, mijn moeder vond me te jong voor een bezoek aan het ziekenhuis. (Alsof ik geen ervaring had met de dood: ik prikte aangespoelde bruinvissen aan mijn stok en viste door teer verlamde meeuwen uit de branding.) toch zag ik mijn vader voor zijn laatste uren vechten, ik luisterde goed naar de verhalen van mijn moeder en de meisjes. Je kan ook kijken met je oren.
Mijn vader was een wilde zieke, ik zag hem kronkelen van de pijn, hij trapte, sloeg zijn medicijnen van het nachtkastje en dreigde bijna te stikken. De verpleegsters moesten zijn zuurstofbril met pleisters vastplakken. Bril, mijn moeder sprak over een bril. Ik stelde me er een vliegeniersbril bij voor. Biggles in ademnood.
“Er zit een bril op zijn neus,” zei ze, terug van het ziekenhuis. “Hij zegt dat ik naar knoflook ruik.” We moesten een voor een ruiken, haar mond, handen....gewoon Moedergeur, de witte crème uit de pot met het blauwe deksel naast de wastafel, fris als altijd. “ Hij rook zijn eigen doodsgeur,” zei de huisarts later bij het condolĂ©ancebezoek.
Volgens de nachtverpleegster waren mijn vaders laatste woorden: “De zee, de zee.” Hij had de pleisters losgerukt en stikte. Mijn moeder kwam te laat om hem naar de boot te brengen.
In mijn fantasie veranderde mijn vader in een gebrilde zeeslang, die door muren en dekens kon kijken, en toen ik me een paar jaar later voor het eerst bevredigde, zwom hij langs mijn voeteneind, sissend van afkeuring. Mijn zaad rook naar knoflook.


Uit: Indische duinen
Adriaan Van Dis
Meulenhoff

Geen opmerkingen:

Een reactie posten