maandag 23 januari 2017

Angst



Een plotse sneeuwval. Het doet me denken aan de oorlog. Niet vanwege de kou of ander ongemak, maar vanwege de stilte die de stad dan kort in haar klauwen heeft. Nu valt het met pakken uit de lucht. Het is nacht. Ik hoor de geluiden stollen tot een dof niks. En dan moet een man zoals ik naar buiten, jongen, oud of niet. Ik weet dat iedereen denkt : straks valt hij en breekt hij zijn heup. Straks ligt hij met zijn poten omhoog in Sint-Vincentius. En daarna is het gedaan met hem, finaal geveld door een bacterie die ze vooral in ziekenhuizen kweken. Het is curieus hoe oude mensen besmet raken door de angst van anderen. Door die angst laten ze zich opsluiten in tehuizen, laten ze zich voederen met flauwe kul en koude pap, een bingoavonden van kusmijnkloten en een Marokkaanse aan hun gat met een stuk wc-papier. Iedereen mag zijn angst houden. Ik heb nooit angst gevoeld, nooit echt, en deze versleten aap leert men geen nieuwe trucs.

Uit: WIL
Jeroen Olyslaegers
De Bezige Bij    Amsterdam 

zondag 30 oktober 2016

Blauwbilgorgel


Ik ben de blauwbilgorgel,
Mijn vader was een porgel,
Mijn moeder was een porulan,
Daar komen vreemde kind’ren van.
Raban ! Raban ! Raban !

Ik ben een blauwbilgorgel
Ik lust alleen maar korgel,
Behalve als de nachtuil krijst,
Dan eet ik riep en rimmelrijst.
Rabijst ! Rabijst ! Rabijst !


Ik ben een blauwbilgorgel,
Als ik niet wok of worgel,
Dan lig ik languit in de zon
En knoester met mijn knezidon.
Rabon ! Rabon ! Rabon !


Ik ben een blauwbilgorgel
Eens sterf ik aan de schorgel,
En schrompel als een kriks ineen
En word een blauwe kiezelsteen.
Ga heen ! Ga heen ! Ga heen !



zaterdag 8 oktober 2016

Bruine vingers



Dus je ziet, het is jouw omgeving opgevallen dat je te onstuimig leeft. Je eet amper, wat niet erg hoeft te zijn, je bent nooit een grote eter geweest, de magerste spriet van de klas, ieder leerjaar opnieuw, maar het is een terminale combinatie wanneer je ook nog eens de fles weet te vinden en paft. Jij hangt aan de sigaretten als waren het zuurstofapparaatjes. Neen, niemand zal je vrankweg in je gezicht gooien dat je een drankprobleem hebt. Overigens zit je zolang het daglicht heerst uitsluitend aan de koffie. Je zou het niet eens kunnen, alcohol drinken overdag. Maar ’s avonds is er altijd wel een gelegenheid de laatste tijd om het glas te heffen, een verjaardag hier, een vernissage ginder, een feestje ginds, en dan weet je van geen ophouden. Een ongeleid projectiel. Je hebt geen drankprobleem, herhaal dat maar als een mantra, beste jongen. Geen drankprobleem. Geen. Maar je zit er verdomd wel dichtbij. Zeg iets tegen die mooie vriendin van je. Alles is in orde. Het wordt geen gewoonte. Morgen drink je niet. De kurk erop. En ook die sigaretten ben je beu. Zij nog meer. Want je stinkt uit je bek, het is daar een kerkhof van dode wormen, je muil smaakt naar natte vodden en nog nattere modder, een cadeau is het niet jou te moeten zoenen. Tenzij dan voor een niet-roker. Maar dat is zij niet. Ze hoort je elke ochtend hoesten en rochelen. Ze duldt je bruine vingers in haar als je vrijt. En ze vreest, met reden, dat jij sneller dan gedacht op dat rugje van jou rustig rotten kan. Dat gerammel in je bast is misschien al kanker. Zou kunnen. Maar naar een dokter ga je niet. Naar dokters dient men te gaan voor pietluttigheden, niet voor ziekten. Er is een acupuncturist in de stad die het vak in China heeft geleerd, waar acupunctuur niet acupunctuur heet, maar pinyin. Die kerel stopt voor een stevig bedrag dat door de ziekenfondsen niet wordt terugbetaald een paar titaannaalden in je oor en meteen is de behoefte aan nicotine verdwenen. Abracadabra. Die man ga je opzoeken. Spoedig. Beloofd. En misschien kan hij zijn naalden ook nog in een ander lichaamsdeel van je pinyinnen, en stop je zo wél met dat dagdagelijkse gedrink van je. Zeg het. En daarna zal je in bed kruipen, op haar plaats die nog een beetje warm is en naar haar geurt. O mijn god, je ziet haar graag en speelt haar spelend kwijt.


Uit: Spoo Pee Doo
Dimitri Verhulst
Atlas Contact  Amsterdam Antwerpen 

maandag 5 september 2016

De eerste keer



" De eerste keer was zomer," zei ze. "Hoogzomer. Ik droeg een blauw linnen rokje en een witte blouse met kant en een geel vestje met lange mouwen. Ik was serveerster. Ik zoende hem op zijn oor en hij zei dat het oor een afbeelding is van de mens als embryo en toen voelde ik zijn tong in mijn oor en mijn buik vulde zich en het enige wat ik op dat moment dacht was : laat alles gaan, alles, niet meer denken, niets meer, alles. En daar was hij, zijn hand op mijn borst, zijn lippen in mijn hals. Ik voelde de kom van zijn rug, waar de rug overgaat in de billen, daar, en ik voelde de warmte van zijn lichaam en ik zei : ja, en hij groeide in mijn hand en groeide, en ik opende mijn benen en daar was hij en ik duizelde, ik duizelde van die tong in mijn oor en zijn lippen in mijn hals en op mijn borst, ja, zei ik, ja, ik voelde hem en weer niet en toen weer wel, hij was een dier en zijn mond ging tussen mijn borsten, over mijn buik, mijn dijen, het was alsof ik in zee zwom. Het was alsof ik uitvloeide. Ik zag allerlei dingen : een huis, kamers, een bos, weiden, een dood paard. Daar was hij en ik voelde hem in mij en ik zei : ik wil het nu, ik wil je. En daarna fietsten we naar de stad, ik zat achterop, en we gingen door de boslaan en ik neuriede en ik dacht : waarom zeggen ze dat de eerste keer niet mooi is, dit was het mooiste. Het rook naar kamperfoelie."


Uit: Het grote verlangen
Marcel Möring
Ulysses
De Bezige Bij Amsterdam

zondag 31 juli 2016

Ballade van de kleinigheden


Ik ken de brokken in de melk 
Ik ken de mensen aan hun frak 
Ik ken de bloemen aan hun kelk 
Ik ken de appel aan z'n tak 
Ik ken Jan Vlijt en Jan Gemak
Ik ken de zon en 't regenlied 
Ik ken de snelle en de slak 
Ik ken alleen mezelve niet 

Ik ken de monnik aan z'n pij 
Ik ken het wambuis aan de sjaal 
Ik ken de heer aan z'n lakei 
Ik ken de nonnen aan hun voile 
Ik ken de gokker aan z'n taal 
Ik ken de wijn aan z'n gebied 
Ik ken de zotten aan hun maal 
Ik ken alleen mezelve niet 

Ik ken het muildier en de paarden 
Ik ken hun lasten en hun kracht 
Ik ken de fiches en hun waarde 
Ik ken, en neem me dus in acht 
De zonde van 't Boheems geslacht 
Ik ken Yvonne en Margriet 
Ik ken de sterke Roomse macht 
Ik ken alleen mezelve niet 

Prince, ik ken het altegader 
Ik ken wie bleek, wie donker ziet 
Ik ken de dood, ons aller vader 
Ik ken alleen mezelve niet

François Villon  La ballade des menus propos
vert: Ernst van Altena

http://dai.ly/x31f4u1
Dimitri van Toren

woensdag 27 juli 2016

Gekmakend verlangen



Hoe had hij haar ooit kunnen vergeten?
Haar gezicht, weliswaar magerder en langer geworden, had niets aan toverkracht ingeboet. De lippen waren misschien wat aan de dunne kant, maar de fijne streepjes die zo makkelijk naast de mondhoeken verschenen, vond hij weer even aanbiddelijk als twee jaar daarvoor.
Haar korte, grijze, flanellen schooluniformrok volgde het ritme van haar pas, die ietwat vertraagde - naar hij meende of hoopte- alsof dit ook voor haar een ontmoeting was die ze probeerde te rekken.
Keek ze hem aan? Ja, ze keek hem aan. In een reflex keek hij weg. Zodra hij de moed had gevonden opnieuw een blik op haar te werpen, was zij het die de ogen afwendde. Vervolgens deed ook hij alsof hij haar niet  zag. Enkele tellen later dacht hij haar zoeklicht weer over zijn gezicht te voelen glijden. En ineens wist hij helemaal niet meer hoe of waarheen te kijken. De naaktheid van haar nog winters bleke benen werd ondraaglijk tastbaar. Het roze marmerpatroon van hun doorbloeding bezorgde hem oorsuizingen van begeerte, deed hem knarsetanden van het gekmakende verlangen om langs de gladde wand van haar dij omhoog te klauteren tot bij het feestmaal onder haar rok, om haar slipje vol haar en heuvel op te peuzelen en zich gulzig te wentelen in het tropische inwendige van haar maagdenvlees.
Hier ter plekke, nu meteen!
Was het mogelijk om verslaafd te zijn aan een substantie waar je nog nooit van had geproefd? 


Uit: Liefde bij wijze van spreken.
Yves Petry
De Bezige Bij.

zaterdag 23 juli 2016

Bitch



Ik heb altijd wel rozen staan van deze of gene, mooie bloemen zijn dat. Maar de seks die daarop volgen moet, vind ik oppervlakkig. De rozen fluisteren dat ze het menen, het menen, tot ze verleppen.  Ik ben te beklagen want ik meen het niet. De jongens hebben allemaal hetzelfde eigenschappenpakket, er zitten zelfs geen foutjes bij. Ik zou wel eens van iemand willen houden. Hoor wie het zegt, men noemt mij bitch. Dat moet ik wel zijn want ik woon alleen en ben eigenlijk wel mooi. Mijn generatie zal gemiddeld negentig jaar worden en dat ik bijna een eeuw zal leven zonder van iemand gehouden te hebben, dat is mijn angst.
Een leventje voor de mooiigheid is in het geniep een zwaar leven.

Uit: Sleur is een roofdier 
D. Hooijer
Rainbow pockets