dinsdag 14 februari 2017
vrijdag 10 februari 2017
Cinema Rex
De bioscoop REX in Antwerpen werd het slachtoffer van de zogeheten V-2 bom en verwoestte de volgepakte bioscoop volledig.In totaal werden 567 dodelijke slachtoffers geborgen. Daarnaast raakten er nog 291 mensen gewond. 16 december 1944
Tastend door het stof, happend in de ijskoude winterlucht, zo ziet uw overgrootvader de eerste mensen vanonder het puin van Cinema Rex verschijnen, gelijk levende doden, met een verdwaasde blik en bloed dat uit hun oren loopt, niet wetend welke hel ze hebben achtergelaten en in welke onderwereld ze nu zijn terechtgekomen. De raket, het Vergeldingswapen Twee, heeft zich diep in een overvolle cinema geboord, als een bliksemschicht door een Arische god geslingerd, een god die zich geen zak meer aantrekt of hij doel treft of niet, als de schrik er maar goed in zit. Schrik? Ge moogt gerust zijn. De stad is bevrijd, maar haar bewoners bibberen vol honger en wanhoop in kelders. Moeder en vader wonen er nu al een maand of drie in en ook al heeft zij die zich mijn moeder noemt een bedje daar voor mij gespreid, met een triest stukje stof als gordijn tussen hun slaaapplek en hopelijk die van mij, ik blijf ondanks haar ondraaglijk smeken volhouden dat de kelder niks voor mij is en dat ik nog liever sterf als het moet. Want als de bommengooiers en lichtflitsende moordenaars mijn naam op hun tuig hebben geschreven, gelijk de ongenadige en nu vooral rancuneuze opperwezens die ze zijn, dan helpt niks nog, dan maakt het niet uit of ge ligt te stinken tussen uw zogenaamde ouders in een kelder, dan zijt ge gedoemd en daarbij: doodgaan doet ge toch, ge doet het dagelijks.
Amper twee dagen na de nu al meer dan tweehonderdvijftig lijken en de ontelbare gewonden die op een koude namiddag naar Buffalo Bill wilden kijken op het zilveren scherm - zoveel lijken zelfs dat de Amerikanen hebben besloten om de vermorzelde en uiteengereten lijven tijdelijk onder te brengen in de dierentuin, gezien alle lijkenhuizen zo vol zitten dat ze deuren niet meer dicht krijgen - zegt mijn Yvette dat ze zwanger is, dat mijn zaad ons beiden te vlug is af geweest en er dat een nieuw leven komt in een stad waar de dood rondwaggelt als een volgevreten maar nooit voldane, strontzatte en roekeloze hoerenbok.
Uit: Wil
Jeroen Olyslaegers
De Bezige Bij
Tastend door het stof, happend in de ijskoude winterlucht, zo ziet uw overgrootvader de eerste mensen vanonder het puin van Cinema Rex verschijnen, gelijk levende doden, met een verdwaasde blik en bloed dat uit hun oren loopt, niet wetend welke hel ze hebben achtergelaten en in welke onderwereld ze nu zijn terechtgekomen. De raket, het Vergeldingswapen Twee, heeft zich diep in een overvolle cinema geboord, als een bliksemschicht door een Arische god geslingerd, een god die zich geen zak meer aantrekt of hij doel treft of niet, als de schrik er maar goed in zit. Schrik? Ge moogt gerust zijn. De stad is bevrijd, maar haar bewoners bibberen vol honger en wanhoop in kelders. Moeder en vader wonen er nu al een maand of drie in en ook al heeft zij die zich mijn moeder noemt een bedje daar voor mij gespreid, met een triest stukje stof als gordijn tussen hun slaaapplek en hopelijk die van mij, ik blijf ondanks haar ondraaglijk smeken volhouden dat de kelder niks voor mij is en dat ik nog liever sterf als het moet. Want als de bommengooiers en lichtflitsende moordenaars mijn naam op hun tuig hebben geschreven, gelijk de ongenadige en nu vooral rancuneuze opperwezens die ze zijn, dan helpt niks nog, dan maakt het niet uit of ge ligt te stinken tussen uw zogenaamde ouders in een kelder, dan zijt ge gedoemd en daarbij: doodgaan doet ge toch, ge doet het dagelijks.
Amper twee dagen na de nu al meer dan tweehonderdvijftig lijken en de ontelbare gewonden die op een koude namiddag naar Buffalo Bill wilden kijken op het zilveren scherm - zoveel lijken zelfs dat de Amerikanen hebben besloten om de vermorzelde en uiteengereten lijven tijdelijk onder te brengen in de dierentuin, gezien alle lijkenhuizen zo vol zitten dat ze deuren niet meer dicht krijgen - zegt mijn Yvette dat ze zwanger is, dat mijn zaad ons beiden te vlug is af geweest en er dat een nieuw leven komt in een stad waar de dood rondwaggelt als een volgevreten maar nooit voldane, strontzatte en roekeloze hoerenbok.
Uit: Wil
Jeroen Olyslaegers
De Bezige Bij
maandag 23 januari 2017
Angst
Een plotse sneeuwval. Het doet me denken aan de oorlog. Niet vanwege de kou of ander ongemak, maar vanwege de stilte die de stad dan kort in haar klauwen heeft. Nu valt het met pakken uit de lucht. Het is nacht. Ik hoor de geluiden stollen tot een dof niks. En dan moet een man zoals ik naar buiten, jongen, oud of niet. Ik weet dat iedereen denkt : straks valt hij en breekt hij zijn heup. Straks ligt hij met zijn poten omhoog in Sint-Vincentius. En daarna is het gedaan met hem, finaal geveld door een bacterie die ze vooral in ziekenhuizen kweken. Het is curieus hoe oude mensen besmet raken door de angst van anderen. Door die angst laten ze zich opsluiten in tehuizen, laten ze zich voederen met flauwe kul en koude pap, een bingoavonden van kusmijnkloten en een Marokkaanse aan hun gat met een stuk wc-papier. Iedereen mag zijn angst houden. Ik heb nooit angst gevoeld, nooit echt, en deze versleten aap leert men geen nieuwe trucs.
Uit: WIL
Jeroen Olyslaegers
De Bezige Bij Amsterdam
zondag 30 oktober 2016
Blauwbilgorgel
Ik ben de blauwbilgorgel,
Mijn vader was een porgel,
Mijn moeder was een porulan,
Daar komen vreemde kind’ren van.
Raban ! Raban ! Raban !
Mijn vader was een porgel,
Mijn moeder was een porulan,
Daar komen vreemde kind’ren van.
Raban ! Raban ! Raban !
Ik ben een blauwbilgorgel
Ik lust alleen maar korgel,
Behalve als de nachtuil krijst,
Dan eet ik riep en rimmelrijst.
Rabijst ! Rabijst ! Rabijst !
Ik lust alleen maar korgel,
Behalve als de nachtuil krijst,
Dan eet ik riep en rimmelrijst.
Rabijst ! Rabijst ! Rabijst !
Ik ben een blauwbilgorgel,
Als ik niet wok of worgel,
Dan lig ik languit in de zon
En knoester met mijn knezidon.
Rabon ! Rabon ! Rabon !
Als ik niet wok of worgel,
Dan lig ik languit in de zon
En knoester met mijn knezidon.
Rabon ! Rabon ! Rabon !
Ik ben een blauwbilgorgel
Eens sterf ik aan de schorgel,
En schrompel als een kriks ineen
En word een blauwe kiezelsteen.
Ga heen ! Ga heen ! Ga heen !
Eens sterf ik aan de schorgel,
En schrompel als een kriks ineen
En word een blauwe kiezelsteen.
Ga heen ! Ga heen ! Ga heen !
zaterdag 8 oktober 2016
Bruine vingers
Dus je ziet, het is jouw omgeving opgevallen dat je te onstuimig leeft. Je eet amper, wat niet erg hoeft te zijn, je bent nooit een grote eter geweest, de magerste spriet van de klas, ieder leerjaar opnieuw, maar het is een terminale combinatie wanneer je ook nog eens de fles weet te vinden en paft. Jij hangt aan de sigaretten als waren het zuurstofapparaatjes. Neen, niemand zal je vrankweg in je gezicht gooien dat je een drankprobleem hebt. Overigens zit je zolang het daglicht heerst uitsluitend aan de koffie. Je zou het niet eens kunnen, alcohol drinken overdag. Maar ’s avonds is er altijd wel een gelegenheid de laatste tijd om het glas te heffen, een verjaardag hier, een vernissage ginder, een feestje ginds, en dan weet je van geen ophouden. Een ongeleid projectiel. Je hebt geen drankprobleem, herhaal dat maar als een mantra, beste jongen. Geen drankprobleem. Geen. Maar je zit er verdomd wel dichtbij. Zeg iets tegen die mooie vriendin van je. Alles is in orde. Het wordt geen gewoonte. Morgen drink je niet. De kurk erop. En ook die sigaretten ben je beu. Zij nog meer. Want je stinkt uit je bek, het is daar een kerkhof van dode wormen, je muil smaakt naar natte vodden en nog nattere modder, een cadeau is het niet jou te moeten zoenen. Tenzij dan voor een niet-roker. Maar dat is zij niet. Ze hoort je elke ochtend hoesten en rochelen. Ze duldt je bruine vingers in haar als je vrijt. En ze vreest, met reden, dat jij sneller dan gedacht op dat rugje van jou rustig rotten kan. Dat gerammel in je bast is misschien al kanker. Zou kunnen. Maar naar een dokter ga je niet. Naar dokters dient men te gaan voor pietluttigheden, niet voor ziekten. Er is een acupuncturist in de stad die het vak in China heeft geleerd, waar acupunctuur niet acupunctuur heet, maar pinyin. Die kerel stopt voor een stevig bedrag dat door de ziekenfondsen niet wordt terugbetaald een paar titaannaalden in je oor en meteen is de behoefte aan nicotine verdwenen. Abracadabra. Die man ga je opzoeken. Spoedig. Beloofd. En misschien kan hij zijn naalden ook nog in een ander lichaamsdeel van je pinyinnen, en stop je zo wél met dat dagdagelijkse gedrink van je. Zeg het. En daarna zal je in bed kruipen, op haar plaats die nog een beetje warm is en naar haar geurt. O mijn god, je ziet haar graag en speelt haar spelend kwijt.
Dimitri Verhulst
Atlas Contact Amsterdam Antwerpen
maandag 5 september 2016
De eerste keer
" De eerste keer was zomer," zei ze. "Hoogzomer. Ik droeg een blauw linnen rokje en een witte blouse met kant en een geel vestje met lange mouwen. Ik was serveerster. Ik zoende hem op zijn oor en hij zei dat het oor een afbeelding is van de mens als embryo en toen voelde ik zijn tong in mijn oor en mijn buik vulde zich en het enige wat ik op dat moment dacht was : laat alles gaan, alles, niet meer denken, niets meer, alles. En daar was hij, zijn hand op mijn borst, zijn lippen in mijn hals. Ik voelde de kom van zijn rug, waar de rug overgaat in de billen, daar, en ik voelde de warmte van zijn lichaam en ik zei : ja, en hij groeide in mijn hand en groeide, en ik opende mijn benen en daar was hij en ik duizelde, ik duizelde van die tong in mijn oor en zijn lippen in mijn hals en op mijn borst, ja, zei ik, ja, ik voelde hem en weer niet en toen weer wel, hij was een dier en zijn mond ging tussen mijn borsten, over mijn buik, mijn dijen, het was alsof ik in zee zwom. Het was alsof ik uitvloeide. Ik zag allerlei dingen : een huis, kamers, een bos, weiden, een dood paard. Daar was hij en ik voelde hem in mij en ik zei : ik wil het nu, ik wil je. En daarna fietsten we naar de stad, ik zat achterop, en we gingen door de boslaan en ik neuriede en ik dacht : waarom zeggen ze dat de eerste keer niet mooi is, dit was het mooiste. Het rook naar kamperfoelie."
Uit: Het grote verlangen
Marcel Möring
Ulysses
De Bezige Bij Amsterdam
zondag 31 juli 2016
Ballade van de kleinigheden
Ik ken de brokken in de melk
Ik ken de mensen aan hun frak
Ik ken de bloemen aan hun kelk
Ik ken de appel aan z'n tak
Ik ken Jan Vlijt en Jan Gemak
Ik ken de zon en 't regenlied
Ik ken de snelle en de slak
Ik ken alleen mezelve niet
Ik ken de monnik aan z'n pij
Ik ken het wambuis aan de sjaal
Ik ken de heer aan z'n lakei
Ik ken de nonnen aan hun voile
Ik ken de gokker aan z'n taal
Ik ken de wijn aan z'n gebied
Ik ken de zotten aan hun maal
Ik ken alleen mezelve niet
Ik ken het muildier en de paarden
Ik ken hun lasten en hun kracht
Ik ken de fiches en hun waarde
Ik ken, en neem me dus in acht
De zonde van 't Boheems geslacht
Ik ken Yvonne en Margriet
Ik ken de sterke Roomse macht
Ik ken alleen mezelve niet
Prince, ik ken het altegader
Ik ken wie bleek, wie donker ziet
Ik ken de dood, ons aller vader
Ik ken alleen mezelve niet
François Villon La ballade des menus propos
vert: Ernst van Altena
Dimitri van Toren
Abonneren op:
Posts (Atom)