dinsdag 15 augustus 2017

Zijn geur




Ik schrobde de douche, die hij had gebruikt, goot een paar liter bleekwater in het toilet en in de wastafel (op zijn minst ruim twee liter, dat wil zeggen één volle fles van anderhalve liter en een nog halfvolle), schrobde dwaas genoeg de hele badkamer, ging zelfs zo ver de spiegel schoon te maken waarin hij zich die avond had bekeken, of liever bewonderd, gooide de kleren weg die hij had aangeraakt, ze wassen zou niet genoeg zijn geweest; ik weet niet waarom dat wel genoeg was voor de lakens en niet voor de kleren. Op handen en voeten boende ik de vloer, ik brandde mijn vingers aan het dampende water, de dweil schuurde dunne, rechthoekige strookjes van mijn zacht geworden huid. De stukjes huid krulden op. Ik stopte even, haalde diep adem, ik snoof zelfs als een beest, ik was een beest geworden, op zoek naar die geur die ondanks mijn inspanningen nooit leek te verdwijnen, zijn geur wilde niet weggaan en daar leidde ik uit af dat die geur aan mij hing en niet aan de lakens of de meubels. Het probleem kwam uit mij. Ik stapte de douche in, ik waste me, toen een tweede keer, toen een derde keer, en zo verder. Ik gebruikte zeep, shampoo, conditioner op mijn lichaam om het zo veel mogelijk geur te geven, het was alsof zijn geur bij me was ingevreten, in mij, tussen het vlees en de opperhuid, ik krabde mijn lichaam overal, duwde hard met mijn nagels, hardnekkig, om de binnenste huidlagen te bereiken, daar de geur weg te krijgen, ik vloekte, godverkut, maar de geur bleef hangen, maakte me steeds misselijker, duizeliger. Ik concludeerde: hij zit ín de neus, die geur. Je ruikt de binnenkant van je neus. De geur zit vast aan mijn slijmvliezen. Ik liep de badkamer uit, kwam terug en goot een fysiologische zoutoplossing in mijn neus; ik blies de lucht door mijn neus naar buiten, zoals bij snuiten, nou ja, dat effect wilde ik teweegbrengen, dat het vocht overal mijn slijmvliezen bereikte; het hielp niets...

Uit: Geschiedenis van geweld
Edouard Louis
De Bezige Bij

woensdag 26 juli 2017

Crisisinterventie



"Ik heb pillen geslikt. In het park. Daar hebben ze mij gevonden. Ik had liever dood willen zijn." Ze zit stil. Ze heeft wallen onder de ogen.
"Weet je hoeveel pillen je ongeveer hebt geslikt?" vraagt Kadoke.
"Alles wat ik thuis heb kunnen vinden, " antwoordt Nelleke.
" Dat waren pijnstillers en nog andere pillen die je vader slikt. Klopt dat?"
Nelleke knikt. " Ja mijn vader slikt pillen tegen de pijn in zijn schouder." Ze zegt nog iets maar hij verstaat het weer niet. Haar toch al zwakke stem wordt steeds zwakker. Alsof ze niet alleen haar leven maar ook haar zinnen niet wenst af te maken.
"Heb je spijt?" vraagt hij. "Nelleke?"
"Ik heb spijt dat het niet is gelukt," zegt ze. Ze kijkt Kadoke aan maar niet uitdagend, eerder weemoedig. Misschien spreekt een turnster zo over een verloren wedstrijd. Ze heeft haar best gedaan maar het is helaas niet gelukt. Ze kwam niet goed over de bok, een volgende keer beter. Hij is hier om dat te verhinderen. Er mag geen volgende keer plaatsvinden.
Kadoke heeft veel adolescenten gezien. Meestal een tikkeltje hysterisch. Ze zijn verlaten door en vriendje en doen een zelfmoordpoging. Slechte cijfers terwijl de ouders hoge verwachtingen hadden. Een zelfmoordpoging is ook communicatie. Wraak, ook dat is een motief. Niets ernstigs. Ze kunnen het natuurlijk beter niet doen maar doorgaans mogen ze naar huis als ze zijn opgelapt in het ziekenhuis. Dit voelt anders.
" Kun je ons vertellen waarom je spijt hebt, waarom je er liever niet meer had willen zijn?"
Weer die meewarige blik. Ze begrijpt niet dat volwassenen naar de bekende weg vragen. Weten jullie dat niet? Moet ik dit echt vertellen?
Zo zit ze erbij. Alsof Kadoke een domoor is, een slechte leerling die beter had kunnen weten als hij zijn huiswerk had gedaan.

Uit: Moedervlekken

Arnon Grünberg 
Lebowski



zaterdag 22 juli 2017

Moederliefde




Wie is moeder om te bepalen dat niemand van hem kan houden? Wie is zij om hem te willen verleiden tot de meest monogame relatie die ooit op deze aarde heeft bestaan?
Ze mag dan oud en ziek zijn, hij moet haar ongelijk bewijzen. Hebben de artsen in opleiding niet van hem gehouden? Hebben zij hun verlangens niet op hem geprojecteerd? Kortstondig missschien, soms maar een dag, maar liefde is niet slechts een kwestie van duur. En zijn ex? Heeft zij niet van hem gehouden? Moeder vraagt offers en brengt offers die menselijkerwijs van niemand zouden mogen worden gevraagd.
Als zij denkt dat niemand van hem kan houden, alleen zij, dan moet hij haar dat gunnen. Misschien geeft het haar kracht, vermoedelijk is dit idee het beste medicijn tegen de sensatie van overbodigheid die haar in het verleden heeft geteisterd.
Toch zal hij nog wel op haar uitspraken terug komen, maar later, op een geschikt moment, niet nu. Zonder verwijten, zonder woede, begripvol, uitgaand van haar behoeften, met de empathische distantie die hij niet alleen tegenover zijn patiënten in acht probeert te nemen, maar eigenlijk tegenover de hele wereld.
" Is het voor jou belangrijk dat jij de enige bent die die van mij kan houden?" zal hij vragen, en terwijl hij in gedachten die vraag formuleert beseft hij hoe onzinnig die vraag is. Dat is wat iedereen die liefheeft meent te denken : mij is het gelukt, alleen ik ben daartoe in staat, niemand zal meer van je houden, niemand kan dat, niemand ziet je zoals ik je zie.


Uit : Moedervlekken
Arnon Grünberg 
Lebowski

zaterdag 24 juni 2017

Bloot vel en veel nabijheid.



Ik moet denken aan Louis. Aan hoe hij aan mijn deur stond, gisteren. Alsof hij in een onweer had gestaan, in open veld, uren aan een stuk, kletsnat geregend, omgewaaid, zo stond hij daar in mijn deuropening. Hij met al zijn woorden altijd, hij had er niet èèn. Ik heb hem niets gevraagd, ik heb hem meegenomen naar binnen, ik heb hem laten stamelen, ik heb zijn jas uitgedaan, ik heb hem mijn armen gegeven en een groot glas bier. Ik heb hem getroost zoals hij het liefst wordt getroost, met bloot vel en veel nabijheid. Ik heb gedacht : ik ben graag een schuiloord, en ik heb hem nog een keer gekust. We hebben in bed de niet zo lekkere pizza gegeten die ik nog in het vriesvak vond, de kruimels van elkaars lijven gehapt. Hij heeft gezegd : " ik zou u zo graag gelukkig maken." Ik heb me niet gestoord aan de voorwaardelijke wijs, omdat ik blij was dat ik iemand dat hoorde menen. Als ik daaraan denk krijg ik zin om hem van alles te geven. Koninkrijken, wereldwonderen, eindeloosheid. Ik wil hem beloven dat ik hem bijeen zal rapen als hij in stukjes uiteen is gevallen. En dat ik samen met hem onvindbaar zal zijn, als dat hem zou helpen. Dat ik mijn vermoedens niet zomaar zal geloven. Dat ik mij over hem zal blijven verbazen. Dat ik voor hem op mijn knieën zal vallen, maar dan alleen maar om te lachen. Dat ik met hem over zeeën zal lopen, en over oceanen, omdat ik wil geloven dat wij samen alles kunnen. Dat ik met hem zal schuilen voor de tornado's en hem zal leren om niet bang te zijn, als ik dat mag van hem.


Uit: Kom hier dat ik u kus
Griet Op De Beeck
Prometheus 

vrijdag 23 juni 2017

Bach




Weinig mensen werken zo op mijn gemoed als mijn vader. Hij hoeft niets te zeggen, niks te doen, het is die richtingloze droefenis in zijn zwijgend kijken, denk ik. Zou dat allemaal door mijn dode moeder komen? Door die ene radeloze nacht? Soms denk ik dat hij voordien al die halve man was die ik nu ken, toen al aangevreten door somberheid, tristesse en god weet welke soorten van oud zeer. Ik herinner mij ruzies tussen hem en mijn moeder. Ik herinner mij hoe vaak hij zich in zijn praktijk verstopte, achter zogenaamd veel werk. Ik herinner mij hoe hij naar Bach kon luisteren, met zijn ogen dicht, en hoe dat hem kon doen glimlachen, alsof hij alleen maar blij was in een wereld zonder ons.
Ik zou het hem graag vragen, allemaal, ik doe het niet. Ik laat hem in zijn burcht, daar waar hij al jaren zijn dode hart bewaart.


Uit: Kom hier dat ik U kus
Griet Op De Beeck
Prometheus 

Verdwaald



Ik sta op, ga naar de badkamer en kijk in de spiegel. Mijn haar is ongelukkig, daar is geen beter woord voor. Ik blijf lang onder de douche staan, water spoelt van alles weg: slaap, dromen, bange gedachten, onvermogen. Ik ben vierentwintig en ik heb het gevoel dat ik al gans mijn leven een soort van slapeloos ben.
Terwijl ik een zachtgekookt eitje eet, zet ik een liedje op. Ik denk: wat een aangename muziek, misschien ook omdat het zacht uit de stereo komt die weggestopt staat in de hoek. Ik loop terug en druk de uitknop in. Een mens moet weten wat hij aankan, op die welbepaalde dag. Dan gaat de telefoon, ik zie op het schermpje van mijn nieuwe, geprogrammeerde toestel: ' thuis', zo heb ik papa en Marie samengevat. Ik moet opnemen, denk ik, en ik staar naar de telefoon. Ik moet echt opnemen, denk ik, en ik zet een stap dichterbij, strek mijn arm, dan stopt het bellen. Ik ga weer zitten. Ik drink mijn koffie zwart, zoals de echten, en ik trek mijn mondhoeken naar boven als in een glimlach. Wetenschappers  beweren dat het onmogelijk is om aan vervelende of slechte dingen te denken terwijl je fysiek glimlacht, zelfs al is het niet van harte. 
Ik woon in een appartement in een smalle straat, dat brengt het leven aan de overkant ook een beetje in het mijne. Achter het ene raam zit een man een boek te lezen, zijn dikke gevlekte kat ligt op zijn voeten. Ofwel leest hij heel traag, ofwel is hij in slaap gevallen, zo lang blijft het boek open op dezelfde bladzijden. Op het dakterras zit die man met dat zwartkrullend haar en die vrouw met die eeuwig beige kleren aan tafel met de twee kinderen. Ik kan niet zien wat zij eten, of hoeveel ze praten, maar het lijkt gezellig wel, van hieruit, een echt gezin...
Ik moet naar buiten denk ik. Het is zaterdag, lente, de zon schijnt en ze zeggen dat bewegen goed is, en de frisse lucht en zo. Ik trek dat ene jasje aan waarvan ik mij nog altijd afvraag of het wel een goed idee was om het te kopen, en ik vertrek. Ik loop langs verlaten straten, langs water met de kleuren van stenen, bomen, zon, langs  pleintjes en mensen die taterend op banken zitten. En dan, midden in die drukke winkelstraat, blijf ik stilstaan, zomaar, op de gladde kasseien, voeten naast mekaar, armen naast het lijf, zeker elf minuten. Als je stil staat kan niemand zien dat je verdwaald bent.


uit : Kom hier dat ik je kus
Griet Op De Beeck
Prometheus




























in die drukke winkelstraat, blijf ik stilstaan, zomaar, op de gladde 
kasseien, voeten naast mekaar, armen langs het lijf, zeker elf minuten. Als je stilstaat kan niemand zien dat je verdwaald bent.

Uit: Kom hier dat ik je kus
Griet Op De Beeck
Prometheus

maandag 12 juni 2017

Hemeltergend zwijgen

(Moeder wordt op het einde van haar leven verzorgd in het rustoord)


Ik maak haar boeien los en help haar, ondersteun haar, draag haar bijna, haar ene arm over mijn schouder, naar haar badkamertje. Daar bevrijd ik haar van haar onderkledij en haar ondergescheten luier en ik begin haar, terwijl ik haar eerst rechtop probeer te houden en haar daarna op de toiletpot plaats te doen nemen, schoon te maken met wc-papier. Simpel is dat niet. Ze heeft de neiging om ook hier weer onderuit te zakken als een ledenpop. Muiterij heeft er niets mee te maken. Ze is moe, ze is weerloos. Ik adem door mijn mond, de geur is niet te harden. De blik waarmee ze me aankijkt kan ik niet duiden. Bevat ze nog wat er gebeurt? Zo ja, wat denkt ze er dan van? Zij die altijd op smetvrees af gesteld was op zindelijkheid, en ook op flair en schone stijl. Zij die zo vaak te preuts voor woorden was, en naaktheid onnodig vond, zelfs kwetsend, in moderne kunst en op tv. Het is de eerste keer dat ik haar zonder kleren zie. Een van de beroemdste schilderijen werd gemaakt door Gustave Courbet en toont een liggende naakte vrouw met gespreide dijen. Haar gezicht is niet te zien, haar fel behaarde geslachtsdeel staat centraal. De titel is veelzeggend. L'origine du monde.
Wat ik schoonwas is het einde van een wereld. Met al zijn onherroepelijke rimpels, zijn rullig vlees, zijn aandoenlijk schamel toefje grijs en uitgedunde haar. Ik spoel het washandje om en om in de wasbak, in  lauw water. Na afloop - ik weet niet of ze het beseft - ben ik kwistig met de talk, waarvan ze zo dikwijls de zegeningen heeft bezongen. Dan plak ik om haar verontrustend magere billen een nieuwe luier vast. En al die tijd, zoals dat gaat, verdrijf ik mijn schroom en mijn deernis door honderduit te praten tegen haar.  Wat mij daarbij het meest door het hart snijdt, is dat en nu helemaal geen antwoord meer komt. Ik verlang zelfs naar haar diabolisch dialect terug. Alles is beter dan dit hemeltergend zwijgen dat mijn ziel opeet.

Uit:  Sprakeloos
Tom Lanoye
Prometheus Amsterdam