dinsdag 14 januari 2020

Na de begrafenis




Ik moest maar eens naar bed. Ik sluit het raam en ga op bed liggen. Meteen heb ik geen zin meer om te slapen, ik slaap nooit goed in hotels, daarvoor reis ik te weinig. Toch hou ik van hotelkamers, hoe onpersoonlijker hoe beter. Ik denk dat we beter af zouden zijn als we in onpersoonlijke interieurs zouden wonen, al dat gedoe om ons thuis te voelen, om een thuis te scheppen, dat is allemaal tijdelijk, wij zijn zelf de samenhang, zodra je dood bent is het weg, dat zag je bij het kamertje van mijn moeder. Van haar eigen spullen was niet zoveel meer over: wat boeken, kleding, een paar messen en vorken, wat vaatwerk, drie vazen, ingelijste foto’s, de twee bijzettafeltjes, de sta-op stoel, en toch was het haar kamertje, een ingedikte echo van de woningen die zij had bewoond. Maar toen ik na de begrafenis het kamertje binnenkwam was het bescheiden interieur niets meer dan een samenraapsel van oude, losse onderdelen, rijp voor de kringloop, zelfs de ingelijste tekening die ik als tienjarige voor haar maakte had niets meer met haar, of met mij, te maken. Al die jaren dat ze dat kamertje had bewoond was ze er toch maar in geslaagd alles bij elkaar te houden, alsof zij de hartslag van de hele verzameling had gevormd en het leven eruit was verdwenen op het moment dat we haar gekiste lichaam uit het kamertje hadden gedragen.

Uit: De goede zoon
Rob Van Essen
Atlas Contct

donderdag 28 november 2019

Doen alsof



Sommige vrouwen huilden, maar de mannen niet. De mannen vertoonden één houding, de vrouwen een andere, merkte ze op. Tussen hen door waaide een vlaag van schitterende muziek : “De mens is uit een vrouw geboren”. Ze stonden als een groep, verenigd. De familie drong wat dichter naar de rand van het graf en keek strak naar de kist die daar met haar politoer en haar koperen handvatten in de aarde lag om voorgoed te worden begraven. De kist zag er te nieuw uit om voorgoed te worden begraven. Ze staarde in het graf. Daar lag haar moeder in die kist - de vrouw van wie ze had gehouden en die ze zo had gehaat. Het duizelde haar. Ze was bang flauw te vallen, maar ze moest kijken, ze moest voelen, het was de laatste kans die ze kreeg. De kluiten aarde ploften op de kist, drie kiezeltjes kwamen op het harde glanzende oppervlak neer; en op hetzelfde moment werd ze overweldigd door het besef van iets eeuwigs, van het leven dat met de dood vermengd raakte, van de dood die het leven werd. Want terwijl ze toekeek hoorde ze de mussen allengs sneller tsjilpen, ze hoorde wielen in de verte allengs luider rollen, het leven kwam allengs dichterbij....

Ze zag haar broer en zus naast elkaar staan, hun gezichten waren wazig, hun neuzen waren rood, de tranen stroomden erlangs. En haar vader was zo stram en zo star dat ze er krampachtig naar verlangde in lachen uit te barsten. Niemand kan zich zo voelen, dacht ze. Hij overdrijft. We voelen helemaal niets, dacht ze, we doen allemaal alsof.


Uit: De Jaren

Virginia Woolf
Uitgeverijathenaeum.nl

zondag 24 november 2019

De regen



Het regende. De fijne regen, een zacht buitje, spetterde op de straatstenen en maakte ze glibberig. Was het de moeite waard om een paraplu op te steken, was het noodzakelijk een huurkoets aan te houden, vroegen de mensen die uit de theaters kwamen zich af terwijl ze opkeken naar de milde, melkachtige lucht waarin doffe sterren stonden. Waar de regen op aarde viel, op akkers en tuinen, rees de geur van de aarde op. Hier balanceerde een druppel op een grasspriet, daar vulden druppels de kelk van een wilde bloem tot er een windvlaag kwam en de regen wegliep. Was het de moeite waard te gaan schuilen bij de meidoorn, bij de haag, leken de schapen te vragen; en de koeien, al losgelaten in de grijze weilanden, onder de wazige hagen, graasden verder, slaperig kauwend met regendruppels op hun vacht. Van de daken - hier in Westminster, daar in Ladbroke Grove- stroomde de regen; op volle zee prikten miljoenen puntjes in het blauwe monster, als in een onmetelijk stortbad. Over de imposante koepels, de hoge torens van sluimerende universiteitsstadjes, over loodgrijze bibliotheken en de musea, nu in een bleke wade gehuld, gleed de zachte regen naar beneden tot bij de monden van die fabelachtige lachers, de geklauwde spuwers bereikte en uitwaaierde in ontelbare ongelijke groeven. Een dronkeman, die in een smal steegje naast de kroeg uitgleed, vervloekte de regen. Vrouwen in barensnood hoorden de dokter tegen de vroedvrouw zeggen: “het regent.” En de beierende klokken van Oxford, die keer op keer hun buiteling maakten als trage bruinvissen in een zee van olie, reciteerden bespiegelend hun muzikale bezwering. De fijne regen, de zachte regen stroomde gelijkelijk over de gemijterden en de goedlopende, met een onpartijdigheid die de indruk wekte dat de God van de regen, als er al een God was, dacht: Laat de regen niet beperkt blijven tot de zeer wijzen, de zeer groten, maar laat al wat ademt, de grazers en de kauwers, de onwetenden, de ongelukkigen, zij die in ovens zwoegen om ontelbare exemplaren van dezelfde pot te bakken, zij die zich met hun vurige geest over onnavolgbare schrift buigen, en ook mevrouw Jones in de steeg, delen in mijn gulle gave.


Uit: De Jaren

Virginia Woolf
Uitgeverijathenaeum. nl

woensdag 30 oktober 2019

Kinderen



“Kinderen nemen, ze nemen, ze nemen, en als ze klaar zijn met nemen, dan  nemen ze  ook het laatste beetje nog. Pas als ze volwassen zijn, krijgen ze door wat géven is - als je geluk hebt, hoor. De helft leert het überhaupt nooit. En wat gebeurt er? Ze beginnen te geven aan geliefdes, aan vrienden, aan de Afghaanse windhond. Aan het eigen gebroed natuurlijk. Maar niets aan papa en mama. Dat zijn oude lullen met opvattingen uit andere tijden.”

Uit: Otmars Zonen
Peter Buwalda
De Bezige Bij

vrijdag 25 oktober 2019

Liefdesleven



“Wacht eens even, stop”. Begin jij je nou ook nog te mengen in mijn liefdesleven?”
Haar wrede opmerking over zijn afwezige ballen had iets beëindigd, zijn geduld, zijn incasseringsvermogen, zijn betuttelingstolerantie. Onvriendelijk wilde hij nu zijn, gemeen. “Hoe zit het eigenlijk met jou?” vroeg hij. “ Met tante Tosca en de spinnenwebben? Moet je niet eens een keer een vent? Iemand voor jezelf om lekker voor te zorgen? Zet een advertentie, Tosca, hang een briefje op, doe iets. En als je toch bezig bent, laat je asjeblieft bezwangeren zodat je naar hartelust flesjes kunt maken voor een écht kind.” Ze betastte haar ooit volle lange haar, dat ze had laten kortwieken, piekerig, zoals jk vrouwen het vaak hebben, waarschijnlijk lekker luchtig tijdens opvliegers zoals ze er nu een leek te krijgen. Hij kon haar coupe niet uitstaan. “Je bent nog geen dertig en je schrijft op 10 december al kerstkaarten. Dat is duf. Zit je in de overgang of zo?
I
Uit: Otmars zonen 
Peter Buwalda
De Bezige Bij

woensdag 16 oktober 2019

Borsten



....pijn dat ze me deden toen ze gespeend werd tot hij dokter Brady dat belladonna recept liet voorschrijven ik moest hem eraan laten zuigen zo hard waren ze hij zei dat die zoeter en dikker was dan die van een koe en toen wou ie me in de thee uitmelken nou die staat voor niks zou ik zo zeggen in de krant moest ie komen kon ik maar de helft van alles onthouden dan kon ik er een boek over schrijven de werken van Meester Poldy ja ze is zoveel zachter de huid een heel uur heeft hij eraan gezeten op de klok gemeten net of er een grote baby op me lag ze willen alles in hun mond steken al dat plezier dat mannen aan een vrouw hebben ik voel zijn mond nog O God ik moet me es uitrekken ik wou dat ie hier was of iemand anders om me helemaal te laten gaan en zo weer klaar te komen ik voel me van binnen helemaal gloeien of kon ik het maar dromen toen hij me de 2de keer achteraan met zijn vinger klaarkietelde had ik het zowat 5 minuten lang met mijn benen om hem heen daarna moest ik hem tegen mij aandrukken O God ik wou van alles schreeuwen neuk of schijt of noem maar op als ik er maar niet lelijk van word of rimpels krijg van de inspanning wie weet hoe hij dat opvat je wilt het voorzichtig aan doen met een man ze zijn niet allemaal zoals hij God zij dank er zijn er bij wie je het zo netjes moet doen ik zie het verschil wel hij doet het zonder te praten ik keek hem aan met zoon blik en met mijn haar een beetje losgewoeld en mijn tong tussen mijn lippen uitgestoken naar hem dat woeste beest donderdag vrijdag een zaterdag twee zondag drie O God ik kan niet wachten tot maandag...

Uit: Ulysses

James Joyce
De Bezige Bij

zaterdag 31 augustus 2019

Een Friese impressie.

Friesland doet je denken aan Gezelle: overal langs de eindeloze smalle wegen zie je grachten en sloten omringd door het wuivende ranke riet. In een te zoeken ruimte tussen wilg en ruig opgeschoten gras grazen kudden hooggebeende merries met door de wind opgestoten manen. Fuut en gans en zeker de trouwe paren witte zwanen versieren het eendenkroos en de bloeiende waterweegbree. Daarstraks een flits van een snoek, een reiger met een zilvervis in de bek.  Opgelet: de heer der schepping rijdt hier rond met zware tractoren die beerkarren trekken en het parfum van teveel koeien in immense stallen als vruchtbaar makende gierfonteinen over de landerijen uitstorten. De slagschaduw van de windmolens werpt een vreemd ritme over deze vredige benedendijkse velden. In de verte de klokkentoren van een godvrezend en vergeten dorp, twee schuren, stokrozen rond een vervallen monument, een eenzame kauwende geitenbok aan een staak gebonden, zijn ruimte beperkt omwille van zijn hormonale bandeloosheid. Groepen veel te snel fietsende ouderen, vriendelijk zwaaiend naar de traagrijdende automobilist. 
En dan de dijk, immense strakke walling, begraasd en onderhouden door kudden schapen. Geen herder te zien, geen beperking nodig, de grasvelden zijn uitgestrekt en rijk. Ze laten een perfect gazon tussen het IJselmeer en de kleine huisjes. Hier en daar een toegangstrap tot de hoogte. Een uitzicht met zeilboten, een viskotter en krijsende meeuwen. De palingvisser van weleer werd door de kweekfarms verwezen naar de horeca. Wat verbitterd levert hij versgebakken vis aan de toerist die zijn kleine afspanning verkiest boven de toeristenvallen. Een uitloopbaan, zegt hij, en hij ploft zich neer bij onze tafel en doet het verhaal van vroeger. Moest hij meer tijd hebben, dan ging hij naar Den Haag, zegt hij, om daar eens zijn mening te verkondigen over de teleurgang van al wat echt Fries is en over de uitbuiting van de kleine zelfstandige. Ietwat aangedaan trekken we ons terug in de luxe van het Van Der Valk hotel. Op het menu de “Sneekse” proeverij van gerookte paling uit het IJ en garnalen (“echte Hollandse” staat er bij). ”