donderdag 16 maart 2023

Aquarium


 ‘s Avonds aten ze in het hotel, waar de elektrische kroonluchters golven van licht in de grote eetzaal verspreidden zodat deze een reusachtig en wondermooi aquarium werd, tegen welks glazen wanden de arbeidersbevolking van Balbec, de vissers en ook de kleine burgerhuisgezinnen, onzichtbaar in het donker, hun neuzen platdrukten, om te kijken naar het langzaam in gouden golven wiegende luxeleven van deze mensen, dat voor de armen even merkwaardig was als dat van zeldzame vissen of weekdieren (en de grote sociale vraag is of de glazen wand altijd het feest van de wonderdieren zal beschermen en of de onbekende mensen die begerig in de nacht rondspieden, hen niet op een dag uit het aquarium zullen halen en opeten)


Uit: Op zoek naar de verloren tijd

Marcel Proust

De Bezige Bij Amsterdam

vrijdag 13 januari 2023

Toegeeflijke liefde


Swann was trouwens blind voor alles wat Odette betrof, niet alleen voor de lacunes in haar opvoeding, maar ook voor de middelmatigheid van haar intelligentie. Sterker nog, telkens wanneer Odette een dom verhaal vertelde, luisterde Swann naar zijn vrouw met een toegeeflijkheid, een vrolijkheid, een bewondering bijna waarin vermoedelijk nog een restje erotiek meespeelde; terwijl alles wat hij zelf in datzelfde gesprek aan scherpzinnigheid, diepzinnigheid kan men wel zeggen, naar voren bracht, door Odette gewoonlijk zonder interesse, vluchtig en met ongeduld aangehoord en vaak genoeg ook nog hard tegengesproken werd.

Men moet wel tot de conclusie komen dat een dergelijke onderwerping van de elite aan de banaliteit in veel huwelijken regel is, wanneer men bedenkt, hoe omgekeerd, veel superieure vrouwen zich laten verblinden door een lomperik, die hun meest fijnzinnige opmerkingen onverbiddelijk de grond inboort terwijl zij, met de oneindige toegeeflijkheid van de liefde, niet kunnen nalaten in vervoering te raken over zijn flauwe moppen.


Uit: A la recherche du temps perdu

Marcel Proust

(Vertaling C.N. Leysen)


De Bezige Bij

woensdag 19 oktober 2022

Nylonkous

 

 

Als je deze herinnering tientallen jaren later na dit moment aan Yvonne zou vertellen, zou zij zich de gebeurtenissen ook herinneren? En zou haar de gang van zaken dan ook nog precies zo voor de geest staan als jij beweert dat jou de zaken voor de geest zijn blijven staan? Gemeenschappelijke, tot in details gelijkluidende herinneringen, zouden die bestaan?

Zou Yvonne na al die jaren nog weten dat haar ene nylonkous was afgezakt?

Toen ze van jou af was gekropen en weer wilde gaan staan, bleek je bezeerde voet, die nog een beetje bloedde, samen met haar voet in de boord van haar afgestroopte kous te zitten en had de rest van de kous zich op een gecompliceerde manier om haar en jou been gewikkeld. De worsteling om bevrijding die toen ontstond, waarbij werd gestompt en geduwd, het rode zweet droop in stralen van Yvonnes gezicht. Jouw krankzinnige angst, dat je eeuwigdurend aan haar vast zou blijven zitten, jouw been vergroeiend met het hare, jullie beiden in het vervolg rondstrompelend op een eigen en gedeelde voet.

Laatste beeld: Yvonne voor haar schaduw uit wegrennend met haar schoenen in haar hand, zonder nog een blik op jou te slaan of een woord tegen je te zeggen.

Hierna heb je haar nooit meer in levende lijve gezien, haar levend lijf ging tot je fantasie behoren. Aan haar ene voet sleept zij de nylonkous als een slangenhuid achter zich aan over een met kisten vol schelpen en goudschatten vol staande, horizontloze vlakte. Zij verdwijnt tegen het zonlicht in, als in een spiegel.

Jij steekt je hand in je broekspijp om te voelen of je pikje er nog is, of het nog stevig aan je vastzit en of het echt zo bespottelijk nietig is als Yvonne heeft gezegd.


Uit: De Zondvloed

Jeroen Brouwers

Atlas contact Amsterdam Antwerpen

 

woensdag 2 februari 2022

Joodse voorvader.

 Altijd als hij gestorven was, kwam hij terug.

Hij hoorde bij de familie.

Hij hoorde bij alle families.

Aan de oever van het meer zat hij op alle banken, hij staarde met wijd opengesperde ogen in de zon, dagenlang, en toch bleef zijn huid bleek, alsof hij nooit uit de schaduw van zijn schuilplaats was gekomen. Hij liep achter alle kinderwagens aan, boog telkens diep om erin te kijken en was elke keer teleurgesteld. Hij bedelde om brood aan alle deuren, alleen om het dan hard te laten worden en dan te zeggen : “ze hebben de tanden uit mijn mond geslagen.” Waar iemand hard lachte stond hij in de kamer en legde hij een vinger op de lippen, een knokige vinger waarmee hij ook op de tafel kon trommelen zodat het klonk als het gerichte salvo van een vuurpeloton. Uit alle stambomen plukte hij willekeurig namen, bewaarde ze in grote manden, onrijpe vruchten waarvan hij sterkedrank wist te brouwen die niemand kon drinken zonder dat zijn ogen begonnen te tranen. In alle bibliotheken maakte hij aantekeningen in de marge van de boeken. Hij schreef met rode inkt, doopte de ouderwetse pennenschacht in zijn eigen aderen en werd bleker en bleker. Als twee mensen elkaar kusten stond hij achter hen, als ze de liefde bedreven ging hij erbij liggen en fluisterde hij hun tedere woorden in het oor die niet van hen waren, hij wist altijd nog een verhaal voor het jonge paar, en nog een, en nog een, en in geen van die verhalen leefden zij lang en gelukkig. Hij gaf de kinderen namen en wist steeds duizend andere kinderen te noemen die net zo hadden geheten en wie het ook slecht was vergaan. Hij krabbelde de stopverf uit de ramen zodat dec ruiten los gingen te zitten en de wind door de kamer floot. De stopverf at hij op, hij stak het begerig in zijn mond en kauwde erop zonder tanden. In zijn zak had hij een grof gesneden fluit, haalde die tevoorschijn, speelde,eindeloos treurige melodieën en eiste dat ze allemaal mee neurieden. Hij vertelde over verre landen waar het koud was geweest, o zo koud. Hij ging achter de mensen staan en sloeg zijn knokige armen om hen heen om te laten zien hoe men zich daar vergeefs had proberen te warmen. Hij zat aan alle tafels, zijn bord bleef leeg, hoeveel men hem ook opschepte. Hij stak zijn vork door zijn eigen hand, en in zijn lepel kerfde hij krassen, elke dag een nieuwe. Vanuit alle spiegels glimlachte hij, bleek en geduldig, hij liet zijn gezicht als onuitwisbare verf in dat van de toeschouwer sijpelen, stak hem aan met zijn ongeneeslijke ziekte en werd een onafscheidelijk deel van hem. Algauw wist niemand meer wie hij zelf was en wie die ander. 

Altijd als hij gestorven was, kwam hij weer terug.


Uit: Het lot van de familie MEIJER

Charles LEWINSKY


Uitgeverij Signatuur Utrecht

woensdag 17 november 2021

Klein meisje

 


Vlak onder haar linkerborst heeft ze een moedervlek (of een wrat, ik ben geen dermatoloog). Als je haar daar aanraakt, de plek kust of er met je tong aan likt, voelt ze het niet, denk ik.

Haar borsten zijn groter dan die van Hélène. Minder stevig. En ze hebben ook een heel andere vorm. Appels en peren.

Als ze geen kleren aanheeft zie je dat ze helemaal niet zo slank is als ze altijd leek. Als ze op haar rug ligt, is er een heuveltje met in het midden de navel. Toen ik er met mijn tong in ging lachte ze. “ Hoe wist je dat dit mijn gevoeligste plekje is”, vroeg ze.

Een vrouw voor het eerst naakt zien, dat is net als je voor het eerst een boek openslaat. Als het je aanstaat, lees je veel te haastig, wil je per se weten hoe het verder gaat. En dan ben je veel te vlug bij het laatste hoofdstuk. Ik zou Maja nog een keer willen lezen, heel langzaam, van de eerste tot de laatste bladzijde. En dan nog eens en nog eens en nog eens.

Ze gebruikt geen parfum. Niets wat me is opgevallen. Er is alleen de geur van haar lichaam. Het haar onder haar oksels laat ze staan.

Verder is ze geschoren, wat ik eigenlijk wel wist, want ze heeft een tijdje geprobeerd Hélène ook zo ver te krijgen, maar het verraste me toch. Het ziet er op een vreemde manier kinderlijk uit, maar ook op een vreemde manier eerlijk. Alsof ze op een bepaald moment besloten heeft dat ze niets te verbergen heeft.

Haar benen zijn niet helemaal recht. Als ze ze strekt zit er tussen haar benen een holte en dat heeft - ik weet niet hoe ik op dat woord kom, maar het voelt goed-, dat heeft iets aandoenlijks.

Ik ben blij dat ze geen volmaakte schoonheid is, dat had me misschien afgeschrikt. (Waarom eigenlijk? )

Op het hoogtepunt was haar stem heel hoog, als die van een klein meisje. “ja, ja, ja,” zei ze. Ik vind onze stemmen bij elkaar passen.

Wij passen bij elkaar.


Uit: ANDERSEN

Charles Lewinsky

Uitgeverij Atlas contact Antwerpen/ Amsterdam


donderdag 11 november 2021

Trouwfoto



 Van mijn ouders bestond één enkele bruidsfoto. Hij stond op het dressoir in een schildpadlijst waar een hoekje van af was, en ik kan hem nog tot in detail beschrijven. Zoals je een tekst die je duizend keer hebt gelezen tenslotte uit het hoofd kunt opzeggen.

  De foto is slecht belicht. De ene helft van mijn vaders gezicht is donker. Ze konden zich zeker geen betere fotograaf veroorloven of in het boerengat waar ze woonden was geen betere.

  Mijn vader staat kaarsrecht met zijn armen tegen het lichaam, zoals in het leger. Alleen de voeten niet parallel, Een staat er in een hoek, zoals bij een balletdanser in de tweede rij die nog steeds op zijn beurt wacht, terwijl de anderen al hun solo dansen. Hij heeft iets lichts in zijn handen dat niet goed te herkennen is. Misschien een zakdoek. Ik heb hem gevraagd wat het was maar hij wist het niet meer.

  Op de foto is hij dunner dan ik hem later heb gekend. Zijn snor minder ruig. Een bloemtakje op zijn revers. Mijn moeder heeft een boeket in haar hand.

  Thuis hadden we zelden bloemen.

  Ze zit naast hem in een witte jurk. De sluier zit vast aan een soort kroontje. Toen ik klein was vertelde ze me altijd dat ze eigenlijk een prinses was. Maar het kroontje was maar geleend. In haar dorp gaf de ene bruid het door aan de volgende.

  Haar linkerhand verdwijnt achter papa’s rug. Ik denk niet dat ze hem vasthoudt, dat was niets voor hen. Vermoedelijk had ze haar hand op een tafel gelegd. Op de rechterkant van de foto is het andere uiteinde daarvan nog te zien. De fotograaf zal haar zo hebben laten poseren.

  Ze kijkt niet naar hem.  

 Op de achtergrond een in plooien afhangend gordijn met een bloemenornament. Een slecht geschilderde decoratie.

  Mijn moeder en mijn vader zien er op de foto niet gelukkig uit. Misschien kwam dat doordat je toen voor een foto zo lang stil moest zitten.

  Misschien ook niet.


Uit: ANDERSEN

Charles Lewinsky

Atlas contact Amsterdam/ Antwerpen


vrijdag 29 oktober 2021

Mijn moeder

 

Ze is allang begraven.

Niet dat ik mijn moeder boven alles liefhad. Dat is alleen in boeken zo. Romans, geschreven door mensen die de werkelijkheid niet kunnen verdragen. Met liefde had dit niets te maken. We waren aan elkaar gewend.

Ze was geen belangrijke persoonlijkheid. Een zwakke vrouw. Ze deed angstvallig haar best om niets verkeerd te doen, een angst die haar vaak buitensporig streng maakte. Niet dat ik ondergaan heb geleden, zo vertrouwelijk zijn we nooit geworden, maar er was altijd een wanklank die me stoorde. Ik was toen al gevoelig voor valse tonen.

Een massaproduct. Zoals de meeste mensen.

Qua uiterlijk niet knap en niet lelijk. Niets opvallends. Een klein litteken op haar voorhoofd, een overblijfsel van een oude snijwond. Over de oorzaak heeft ze mij in de loop der jaren steeds weer nieuwe verhalen verteld. Toen ik klein was en nog in sprookjes geloofde, verzon ze een heks die haar daar met een toverstok had aangeraakt. Later, toen ik de leeftijd had bereikt waarop je warm loopt voor avonturen, zou het een leeuw geweest zijn, waarmee ze in de jungle had gevochten en die ze natuurlijk had verslagen. Hoe ouder ik werd, hoe prozaïscher de verklaringen. Uiteindelijk was ze gevallen bij het schaatsen.

Ook dat geloofde ik niet. Iemand zal haar hebben geslagen. Waarschijnlijk mijn vader. Hij was zo’n tiran zonder talent.

Mijn moeder had een eigen geur, van de altijd eendere zeep die ze haar hele leven gebruikte. Aan parfum zou ze geen geld hebben uitgegeven. Misschien was het zuinigheid dat ze juist die zeep kocht. Omdat ze voor de laagste prijs de sterkste geur leverde.

Een conservatieve vrouw, die bang was voor elke verandering. Als ze eenmaal ergens voor had gekozen, bleef ze erbij. Ook toen ze ouder werd en haar haar dun begon te worden, liet ze het nog steeds op dezelfde manier kappen. Tussen de strengen schemerde de hoofdhuid door, wat ik altijd akelig vond. Je begiftigd je niet in onderrok tussen de mensen.

Als ze me in haar armen nam, deed ze dat onhandig. Alsof ze de handleiding daarvoor in een tijdschrift had gelezen en niet had begrepen.

Zo was mijn moeder. Ik hoef geen andere.


Uit: ANDERSEN

Charles LEWINSKY

Atlascontact.nl

woensdag 11 augustus 2021

De diagnose

 De diagnose die drie weken later op een regenachtige vrijdag in november werd gesteld, zette een streep onder zijn plannen. Nadat tijdens een routineonderzoek occult bloed werd aangetroffen in zijn ontlasting, was er een colonoscopie uitgevoerd en een biopt afgenomen, dat werd onderzocht. Adenocarcinoom. Het was een soort vergaan van de wereld. Toen begon de welbekende via crucis, de trots van de hedendaagse geneeskunde, die de patiënt verlost van het archaïsche mechanisme vonnis-executie en hem verplicht tot een bloedeloze, soms lange, soms erg lange weg naar het einde- wat je zegt een kruisweg, opgedeeld in staties, en vaak zijn het er meer dan veertien. Het kwaad wordt ontdekt. Biopsie. Uitslag van de biopsie. Specialisten raadplegen. Besluiteloosheid: opereren of behandelen. Kiezen: opereren of behandelen. Bemoedigend resultaat van de operatie of van de eerste reeks behandelingen. Ontdekken dat er, zelfs al is er gekozen voor operatie, toch op een bepaald moment moet worden behandeld. Bijwerkingen van de behandeling. Ontdekken dat er, zelfs als er is gekozen voor behandelen, toch op een moment moet worden geopereerd. Enzovoorts, enzovoorts...Iedereen heeft wel direct of indirect met deze weg te maken gehad, en wie dat niet heeft gehad, zal er nog mee te maken krijgen, en wie er niet mee te maken heeft gehad en er ook niet mee te maken zal krijgen, is of een uitverkorene of juist de grootste pechvogel van allemaal.


Uit: De kolibrie

Sandro Veronese

Prometheus Amsterdam

donderdag 18 maart 2021

Gebalsemde liefde

 

De herinnering aan haar minnaar had ze diep in haar hart begraven, en daar bleef ze toeven, wijdser en roerlozer dan een koningenmummie in een grafkelder. Van deze diepe gebalsemde liefde wasemde iets uit dat alles doortrok en de sfeer van zuiverheid, waarin zij wilde leven, deed geuren van tederheid. Wanneer zij op haar gothisch bidstoel knielde richtte zij tot de Heer dezelfde liefelijke woorden, die zij vroeger haar minnaar toefluisterde in haar ontboezemingen als overspelige vrouw. Zij deed dit om zich het geloof deelachtig te maken, maar geen enkel genot kwam uit de hemel tot haar neer en zij stond weer op met stramme leden en het besef van een bodemloos bedrog.

In de hoogmoed van haar devotie vergeleek zij zich met die vermaarde vrouwen van vroeger die, met zoveel statigheid de geborduurde queue’s van hun lange gewaden dragend, zich in de eenzaamheid  terugtrokken om er aan de voeten van Christus alle tranen te storten van een hart dat door het bestaan  werd gewond.

Hierna ging zij zich aan buitensporige liefdadigheid te buiten: zij naaide kleren voor de armen, zij zond hout aan kraamvrouwen, en toen haar man eens onverwacht thuiskwam vond hij drie landlopers in de keuken die zich aan de soep tegoed deden.


Uit: Madame Bovary

Gustave Flaubert (1821- 1880)

donderdag 11 februari 2021

Haat

 

Geleidelijk smolten de begeerten van het vlees, de zucht naar geld en de zwaarmoedigheid van de hartstocht samen in eenzelfde lijden. En in plaats van haar aandacht daarvan af te wenden richtte zij deze er voortdurend meer op, zij wond zich op tot verdriet, en zocht er overal aanleiding toe. Zij maakte zich kwaad op een slecht opgediend gerecht of over een deur die op een kier bleef staan, kreunde over het fluweel dat zij niet had, het geluk dat haar ontbrak, haar te hoog gegrepen dromen, haar te kleine huis.

Wat haar verontwaardiging wekte was dat haar man niet de indruk gaf iets van haar kwellingen te vermoeden. De overtuiging waarin hij leefde dat hij haar gelukkig maakte leek haar een domme belediging en zijn zekerheid bovendien een soort ondankbaarheid. Voor wie gedroeg zij zich eigenlijk zo braaf? Was niet hij de belemmering voor alle geluk, de oorzaak van alle narigheid, als het ware de spitse pin van de gesp aan de riem die haar aan alle kanten vasthield?

Op hem alleen richtte zich dan ook haar veelzijdige haat, die het gevolg was van al haar ergernissen, en elke poging om die haat te verminderen had slechts het resultaat dat die dieper werd. Die inspanning werd toegevoegd aan nog andere redenen tot wanhoop en droeg nog meer toe tot de verwijdering. Haar zachtaardig gedrag wekte bij haar opstandigheid op. De burgerlijkheid van haar huishouding dreef haar tot gedachten aan weelde, echtelijke tederheid en overspelige verlangens. Zij had veel liever gehad dat haar man haar had geslagen om hem met goede redenen te kunnen verachten en zich te kunnen wreken. Zij verwonderde zich soms over de gruwelijke gedachten die bij haar opkwamen en zij moest blijven glimlachen, zichzelf verzekeren dat zij gelukkig was en doen alsof zij dat was, en hem dat laten geloven.

Soms walgde zij evenwel van zoveel schijnheiligheid. Zij kwam dan in de verleiding om met Leon weg te lopen, heel ver weg, om daar te trachten een nieuwe bestemming te vinden, maar dadelijk opende dit verlangen binnen in haar een afgrond vervuld van ondoordringbare duisternis.



Uit: Madame Bovary

Gustave Flaubert

woensdag 16 december 2020

Onbehaaglijk


Zij had graag eens vertrouwelijk met iemand gepraat. Maar hoe moest ze spreken over een ongrijpbare onbehaaglijkheid, die als de wolken van aanzien verandert en draait als de wind? Het ontbrak haar dan ook aan woorden, aan de gelegenheid en ook aan de moed .

De gesprekken met haar man waren alledaags, zijn gedachten waren de gedachten van iedereen en hij bracht ze op de gebruikelijke manier onder woorden. Ze wekten geen ontroering, geen lach of geen droom. Toen hij in Rouen woonde had hij nooit veel belangstelling gehad, zei hij, voor de Parijse toneelspelers die in de schouwburg optraden. Hij kon niet zwemmen, niet schieten, niet schermen en op zekere dag kon hij haar een ruiterterm, die zij in een roman gelezen had, niet verklaren. Moest een man daarentegen niet alles weten? Moest hij niet uitmunten in de meest uiteenlopende bezigheden? Moest hij haar niet inwijden in de driften van de hartstocht, de verfijningen van het leven, in alles wat zij niet kende? 

Maar hij leerde haar niets, hij wist niets, hij verlangde niets. Hij meende dat zij gelukkig was; en zij nam hem deze bezadigde rust, deze verheven zelfvoldoening en zelfs het geluk dat zij hem schonk kwalijk. 


Uit: Madama Bovary

Gustave Flaubert



zondag 22 november 2020

Geheime gebeden


 Algauw ontdekte ik tot mijn verbazing dat iedereen in de stad het bestaan van La Sierpe als een feit beschouwde en dat het enige probleem was dat er allerlei geografische en mentale obstakels waren die moesten worden overwonnen om er te komen. Zo hoorde ik alles wat er een mens maar te weten kon komen over La Marquesita, de eigenares van en heerseres over dat uitgestrekte rijk waar men geheime gebeden kende om goed of kwaad te doen, om een stervende , van wie men alleen maar wist hoe hij eruit zag en waar hij zich precies bevond, van zijn bed te doen opstaan, of om een slang door de moerassen te sturen en na zes dagen een vijand te laten doden.

Het enige wat ze niet mochten doen was doden tot leven te wekken, omdat die bevoegdheid aan God was voorbehouden. La Marquesita leefde alle jaren die ze wenste te leven, en men neemt aan dat het er wel tweehonderddrieëndertig waren, maar zonder na haar zesenzestigste ook maar een dagte verouderen. Voordat ze stierf bracht ze haar fabelachtige kudden bijeen en liet die gedurende twee dagen en twee nachten rond haar huis lopen, totdat het meer van La Sierpe was gevormd, een eindeloze ruimte bezaaid met lichtgevende anemonen. Men zegt dat er in het midden een boom met gouden kalebassen staat, waaraan een kano is vastgemaakt die op 2 november, Allerzielen, onder bewaking van witte kaaimannen en slangen met gouden belletjes, zonder schipper naar de andere oever vaart, waar La Marquesita haar immense fortuin heeft begraven.


Uit: Leven om te vertellen

Gabriel García Marqués 


donderdag 15 oktober 2020

Bloedgroep

 Ik ga regelmatig op bezoek bij mijn moeder. Soms vertelt ze me verhalen over een jonge vrouw die ee zoontje heeft gehad. Meestal hoor ik die beleefd aan, op een discrete manier mijn verveling verbergend, maar de laatste tijd betrap ik er mij op dat ik oplettend naar haar luister, ja aan haar lippen hang. Ik luister naar haar alsof ze me plotseling een geheim zal openbaren. Per slot van rekening ben ik dat kind geweest. Het kind is, zo luidt het gezegde, de vader van de volwassene. Het is alsof ik hoop dat achterbakse, zich traag maar gewillig aan de werkelijkheid aanpassende jongetje op iets te betrappen, op een uitlating of een daad die op zijn toekomstig handelen duidt, op het schrijven van een boek. Ja, zo is het thans met mij gesteld, of beter gezegd, zo diep ben ik al gezonken; ik neem overal genoegen mee: met de stand van de sterren tijdens mijn geboorte; met het beslissende codeteken van mijn DNA-molecuul en met mijn raadselachtige geheimen verbergende bloedgroep; met alles, zeg ik, met alles waarop ik ja kan knikken of waarin ik bij gebrek aan een andere mogelijkheid moet berusten. Zo moest het gebeuren, hiertoe ben ik geboren - alsof ik niet weet dat we nergens toe geboren worden maar- als we er in slagen lang genoeg in leven te blijven- vanzelf iets worden, of we willen of niet.


Uit: Het Fiasco

Imre Kertész

Van Gennep/ Van Halewyck 1999


zaterdag 25 juli 2020

Schaakpartij



Vanaf de eerste avond verbaasde het me dat er bij hem thuis niets was waarvan ik begreep waarvoor het diende. Hij was namelijk een kunstenaar die van alles maakte en die leefde in de chaos van zijn eigen werk: zeegezichten van pastelkrijt, foto’s van kinderen tijdens verjaardagspartijtjes en eerste communies, kopieën van Aziatische sieraden, figuurtjes van koeienhoorns en op elkaar gestapelde meubeltjes uit allerlei tijden en in allerlei stijlen.
Wat me opviel was de strak tegen zijn schedel geplakte huid van dezelfde zongele kleur als zijn haar, waarvan een lok over zijn gezicht viel, die hem hinderde bij het spreken. Hij rookte een zeerobbebpijp die hij alleen opstak bij het schaken, en waarvan mijn grootvader altijd zei dat het een valstrik was om zijn tegenstander in de war te brengen. Hij had een buitengewoon groot, glazen oog, dat meer op de gesprekspartner gericht leek dan zijn gezonde oog. Hij had een mismaakt onderlijf, liep voorovergebogen en scheef naar links, maar hij navigeerde als een vis tussen de klippen in zijn werkplaats door, meer hangend dan steunend op zijn houten krukken.
Nooit heb ik hem over zijn zeereizen horen vertellen, het moeten vele, moedige ondernemingen zijn geweest. De enige hartstocht waaraan hij zich, voor zover men wist, buitenshuis overgaf was de bioscoop, hij sloeg geen weekend over en zag alle soorten films die er gedraaid werden.
Ik heb hem nooit gemogen, en al helemaal niet tijdens de schaakpartijen, waarbij hij er uren over deed om een stuk te verplaatsen, terwijl ik omviel van de slaap. Op een avond vond ik dat hij er zo krachteloos was dat ik ineens het voorgevoel kreeg dat hij spoedig zou overlijden, en toen had ik medelijden met hem. Maar uiteindelijk zat hij zo lang na te denken over zijn zetten dat ik uit de grond van mijn hart wenste dat hij zou doodgaan.


Uit: Leven om het te vertellen
Gabriel García Marquez
Meulenhoff

maandag 20 juli 2020

Eenpersoonsbed



Mijn vader was een moeilijk te doorgronden en te behagen man. Hij was altijd veel armer dan hij eruitzag, en voor hem was de armoede een verachtelijke vijand waaraan hij zich nooit heeft overgegeven, maar die hij ook nooit heeft kunnen verslaan. Met dezelfde moed en waardigheid verdroeg hij elke tegenslag in zijn liefde voor Luisa Santiaga in het achterkamertje van het telegraafkantoor in Aracataca, waar hij altijd een hangmat had hangen om er in zijn eentje te slapen. Maar hij had er ook een eenpersoonsbed staan, met goed geoliede springveren, voor het geval de nacht iets voor hem in petto had. In een bepaalde periode van mijn leven voelde ik me enigszins aangetrokken tot zijn heimelijke jagersgewoonten, maar het leven heeft me geleerd dat het de diepste vorm van eenzaamheid is, en sindsdien heb ik het diepste medelijden met hem.


Uit: Leven om te vertellen
Gabriel García Marqués
Meulenhoff 

vrijdag 17 juli 2020

Ontmaagding



“ Neem me,” zegt Kadoke. “Gebruik me. Ik wil dat je geen respect voor me hebt. Ik wil dat je alle respect voor mij verliest, ik wil dat je dicht bij een lustmoord komt, zo dichtbij als je daar maar bij kunt komen. Hoe weet ik dat je me wil als je niet langs de afgrond van de lustmoord bent gegaan?”
“ Misschien wil ik je niet,” zegt Fahed. “Niet genoeg,  misschien is dat de waarheid van deze affaire, de waarheid waarmee we allebei moeten leven, dat ik je niet genoeg wil om mijn vrouw en kinderen voor te verlaten, maar te veel om ermee op te houden. Misschien moet je die waarheid maar gewoon omarmen, voor zover dit kan.”
En dan neemt Fahed de gevallen psychiater, hij neemt hem, zoals het hem uitkomt, zonder te vragen, zonder toelichting, zonder nog iets te zeggen. Alsof Fahed wil bewijzen dat hij Kadoke toch wil, dat zijn woorden niets te maken hebben met zijn daden.
Kadoke weet niet of deze ontmaagding prettig is, vermoedelijk is geen enkele ontmaagding prettig. Het is vooral een pijnlijke ervaring, eerder pijnlijk dan opwindend, hoewel die twee elkander niet uitsluiten, beschamend, ook dat. Vernederd voelt hij zich en hij weet niet of dat het is wat hem opwindt, maar daar ging het ook niet om, het ging erom dat hij het wilde, hij wilde een ding worden, hij wilde eindelijk van die beschaving af, gebruikt, gereduceerd tot iets waarin hij zich noodgedwongen moest herkennen, tot dat wat de ander opwindt, dat wat de ander wil, leven is gewild worden, de dood begint waar het gewild worden ophoudt. Hier in deze hotelkamer wordt hij nog gewild en is hij gereduceerd tot tot gewild worden, gereduceerd tot ding, wat een opluchting is het om ding te zijn, een pijnlijke opluchting.
Fahed neemt een douche. Kadoke blijft liggen. Het is begonnen, zoveel is zeker. Wat “het” is weet Kadoke niet zeker, maar zoals Fahed zei: sommige dingen weet je zonder ze te weten.

Uit: Bezette Gebieden
Arnon Grünberg
Lebowski Publishers

donderdag 25 juni 2020

Belachelijk



“We zijn een keer met elkaar naar bed geweest,” fluistert Kadoke, “dat kun je toch niet ontkennnen. Ik schreef je dat ik ben gaan beseffen hoeveel jij voor mij betekent, belachelijk misschien, maar wij zijn belachelijke schepselen, en door alles wat er in mijn leven is gebeurd, vooral de laatste tijd, besef ik dat het zinloos en absurd is om aan het belachelijke te willen ontkomen. Ik ben hier niet op deze heuveltop in de bezette gebieden omdat hier mijn thuis zou zijn, omdat deze plek voor mij een speciale betekenis heeft, ik heb niets met deze heuveltop, ik walg zelfs van deze plek, wat mij betreft is dit een plek voor oorlogsmisdadigers, maar mijn verlangen naar jou is sterker dan welke morele overtuiging ook, voor jou ben ik bereid een oorlogsmisdadiger te worden, daar komt het op neer.
Daarom heb ik vader hierheen gesleept, anders had ik net zo goed naar Malta kunnen gaan.”

Uit: Bezette Gebieden
 Arnon Grünberg 
Lebowski Publishers Amsterdam

zaterdag 6 juni 2020

Muizenjongen



Mijn dochters lieten zich moeizamer baren dan hun broers, misschien omdat ze de oudsten waren en mijn lijf te jong. De muren van de kamer waar mijn kreten en hun eerste gekrijs op afketsten, kunnen me soms nog omhullen. De lucht van bloed, weeïg, zoet, van ether, bedwelmend, beneemt me in mijn slaap de adem. Aan de wand, boven de kap van de baker, spierwit, hing Christus aan Zijn Kruis, een dode sprinkhaan met drie spelden op het hout gespietst. Ik kneep mijn ogen dicht en perste het traanvocht door mijn wimpers met elke wee die mijn bekken openwrong. Ik heb ze van kop tot teen voelen geboren worden, uit de holte tussen mijn benen. Hun hoofd, net niet te groot om in mij te blijven steken, hun ene schouder, dan de andere, vervolgens hun romp, en dan ineens, als de laatste verlossing, hun benen, schenen, voetjes.
  “Ze geeft zich niet,” zei de vroedvrouw over ons Lieve.
  “Ze maken plaats voor hun broers,” kreunde ik.
In mijn gedachten heb ik ze allemaal tegelijk gebaard, de een na de ander - mijn dochters naakt en rozig als muizenjongen, hun kromme vingertjes die zich openden en sloten, hun vuistjes die zich balden, hun ogen die blind in het rond staarden en hun mond die de melk uit mijn tepels krijste.


Uit: De Onbevlekte
Erwin Mortier
De Bezige Bij

donderdag 4 juni 2020

Badkuip



Een man is bejaard als hij door wildvreemden wordt gewassen, hetzij door een vrouw of een seksegenoot, of door een gewijzigde gender, een gender in heropbouw of meerdere genders tegelijk in een persoon, het draagt allemaal hetzelfde uniform, word daar maar eens wijs uit. De bejaarde zit op het deksel van het toilet de vloertegels tellend en ondergaat het gelaten, wat kan hij anders. Hij pist nog wel, maar waarmee bestaat nog slechts uit een loos velletje of hulsje, dat al die wildvreemde bejaaardenwassers per se binnenstebuiten willen frommelen, want dat is hygiënisch, het moet schòòn zijn, meneer Busken, ja toch? Wat het nog bevat is een weggekrompen bleekzuchtig erwtje als overblijfsel van de stoere bloeddoorvoede pomerans van weleer. Ik weet niet waar ik ben. Ik ben hier niet en ik ben niet bejaard, In gedachten vijftig jaar jonger rijs ik op uit de door leeuwenpootjes geschraagde porseleinen badkuip, waarin zij, mijn vurig beminde, onder de gouden kranen in het roze schuim blijft liggen, met een verrukte glimlach nahijgend van wat ik haar in het water heb mogen bezorgen, te weten een orgasme waarbij ik, gromde ze, haar keel moest dichtknijpen en ik met mijn duimen de adem en het geluid uit haar weke hals drukte, mijn penis van staal voorwaarts en voorwaarts stampend in de warmte van haar ingewand, warmer dan het badwater, dat door ons gespartel in brede golven over de rand sloeg.


Uit: Cliënt E. Busken
Jeroen Brouwers
Atlas Contact





zondag 31 mei 2020

De pissende


Gearmd alsof we gaan trouwen schuifelen we langs het bed, de rolstoel, de rollator naar de toiletruimte. Daar zie ik mijn hoofd korter dan een seconde door de spiegel schampen, voldoende om me bewust te blijven van mijn weerzin jegens mezelf en het mensdom in het algemeen. Kan u het zelf of moet ik helpen. Zij bedoelt, mijn potige geheime beminde met haar bariton, mij krachtig stuttend, of ik mijn pantalon zelf kan openen en dan laten zakken om daarna mij op de urn neer te laten. Men heeft me hier bijgebracht zittend te plassen, het zal wel met de gendergelijkheid of -opheffing verband hebben, zoals er aanbiddelijke meisjesvrouwen met cowboystemmen bestaan, zo moeten stoere manspersonen als ik zittend hun water lozen. U moet uw gevalletje achter de rand van de bril in de pot houden, instrueert ze. Mijn gevalletje. Welk een profanatie nu weer. Hij was van platina en goud op snee, bezet met edelstenen als een monarchenscepter, maar in het krijgsgewoel is hij geknakt. De schoonmaakploeg hoeft daar niet ook voor op te draaien.
Zij, Moniek, is de instruerende, ik, de zeergeleerde Busken, emeritus hoogleraar cybernetica, ben de pissende. Echt vanzelf gaat dat niet zolang er iemand in mijn buurt verblijft, alsof er dan een prop in het buizenstelsel het stromen belemmert, zodat ik de druppelende, hooguit sijpelende ben, er is geen wulpse klatering, want de stuwkracht is gestremd. Soms kabbelt het vanzelf uit me weg zonder dat ik het besef, en als ik het wel besef zonder dat ik het kan stoppen, aangezien de rem ook al niet naar behoren gehoorzaamt. Om mijn gestuntel te camoufleren begin ik te neuriën. Als je dan niet rijen wil dan draag ik je. Des te harder roept zuster Morton: Uw pamper. Deze hangt tussen mijn knieën. Een dot natte papierwol of wat is het voor stof, waarin zich een geel Waddeneiland aftekent, ik meen ook enkele strepen in dieper aangezet geel, meer tanig van tint. U had moeten fluiten toen u voelde dat het kwam, dat is toch niet zo moeilijk te onthouden, zo blijven we aan de gang, hé meneer Busken nou toch, doet u dat expres.

Uit: Cliënt E. Busken
Jeroen Brouwers
Atlas Contact