dinsdag 5 februari 2013

De magische kameel en de drinkende dromedaris.


Wanneer we La Ghriba verlaten en nauwelijks opgemerkt worden door de half slapende gewapende soldaten zien we dat wachtende Ali in zijn taxi een ferme uil aan het vangen is. Hij schrikt wakker en kijkt een beetje als een pas gestrafte hond. We stellen hem op zijn gemak en wij zetten onze route verder, zuidwaarts naar de plaats waar Djerba en het Tunesische vasteland verbonden zijn door een eeuwenoude maar vernieuwde brug. De Romeinen begonnen de bouw nog voor de Christelijke jaartelling, sinds mensenheugenis dus. De brug is voor Djerba als een navelstreng : aan de brug zit een pijpleiding vastgemaakt die de eilandbewoners voorziet van genoeg drinkwater. De brug is zeven kilometer lang en vanaf de vuurtoren van El Kantara, over de rustige golf van Bourghaba, zie je het vasteland liggen. De belangrijkheid van de brug wordt onderstreept door de aanwezigheid van een politiepatrouille die de toegang kontroleert. We willen naar het vasteland maar Ali zegt dat hij met zijn gele taxi niet mag oversteken. Hij beschikt maar over de vergunning om op Djerba rond te rijden en mag zich met zijn vervoermiddel niet naar het vasteland begeven. Indien we toch willen gaan heeft Ali wel een vriend die een vergunde witte taxi bezit. 
Onze Berberse vriend aan het werk
"Dat is vriendelijk, Ali, maar niet nodig".
We rijden over biljartvlakke wegen naast de kust en houden halt voor een bezoek aan een pottenbakker, want op Djerba kan je niet onderuit aan het keramische ambacht. Op iedere markt en in iedere souk zijn standjes met aardewerk, mooi versierde schalen in felle kleuren, meestal handbeschilderd en ook heel gewone potten en kruiken voor dagdagelijks gebruik in het huishouden. 
Ali meldt met ons bezoek met een duwtje op zijn claxon.  "'Jullie zijn niet verplicht om iets te kopen", zegt Ali geruststellend.
 "Nee nee, Ali"
 Om de toeristen te behagen heeft de Berberse eigenaar van deze negorij voor enkele  attracties gezorgd. Hij heeft wat beschadigd aardewerk in de kruin van een dode boom gehangen en om zijn oord helemaal aantrekkelijk te maken staat op het pleintje achter de toegangspoort een jonge
dromedaris rondjes te draaien. Het dier is met een blauw nylontouw aan zijn voorpoot aan een staak vastgebonden en kan enkel rondjes maken in de voor hem voorziene zandcircel.
" Zijn mama is dood", zegt de Berber met een meelijwekkend aangezicht " en we hebben hem met de fles grootgebracht".  De pottenbakker buit de bezienswaardigheid ten volle uit door een zuigfles met water te vullen en die aan B te geven. Het
dromedarisjong, dat het ritueel kent, komt al aangesjokt en drinkt gulzig uit de papfles. 
De man neemt ons mee naar de kleiput waar de grondstof al trappelend gemengd wordt met water. Hij toont dat de bakoven die met het gevormde en gedroogde aardewerk wordt gevuld, gestookt wordt met palmboomtakken die hij  verzamelt op het nabij gelegen strand, waar die goedkope brandstof, na iedere periode met harde wind komt aangespoeld. Hij toont ons het verschil in kleur van aardewerk gemaakt uit klei die werd gemengd met zeewater dan wel met zoetwater. Hij toont ons de kelders waar het aardewerk in de koelte mag drogen omdat er door de felle zon barsten zouden inkomen, en tenslotte maakt hij met verbazende handigheid in enkele seconden een vaas op een draaiend plateau dat hij aandrijft met een vliegwiel dat hij met de voet beroert. Ik had me al afgevraagd wanneer het verkoopsgesprek zou beginnen toen hij vroeg of we de "chameau magique" kennen. Die kennen we niet, dus de Berber zal ons die eens tonen zie. Hij beent naar een ruimte die als tentoonstelling en verkoopszaal dient voor zijn produkten. Uit een rek haalt hij een beeldje dat een kameel voorstelt en zegt dat dit de chameau magique is en net nu hij zal uitleggen waarom, gaat ergens diep onder zijn wollen kleed een gsm aan het rinkelen. Na wat zoeken in de vouwen haalt hij een glimmende supermoderne i phone te voorschijn en voert een snauwend gesprek. " Het eten is klaar" zegt hij, en hij foetert nog wat op zijn vrouw en maakt daarbij veelzeggende gebaren, zoals voetballers doen wanneer ze zoals gewoonlijk niet akkoord zijn met een beslissing van de scheidsrechter.   
Maar we zijn in de verkooplokaal en de man toont ons de drie openingen in de chameau. Een waar de bulten zitten, een waar de poten zitten en een aan de mond.  Nu neemt hij wat water en giet dat door de opening aan de bult, hij draait het beeldje ondersteboven zonder dat er iets uitloopt en giet dan wat water in de opening aan de poten. Hij draait opnieuw de kameel in de oorspronkelijke stand, schudt wat met het beeldje, zegt de toverspreuk abacadabra, wij moeten ook abacadabra zeggen, en giet dan de waterinhoud van de kameel langs de opening van de mond in het zand.
Dit moeten we thuis doen met respectievelijk olie en azijn, zegt hij, en uit de chameau magique zal een perfecte vinaigrette vloeien en onze tafelgenoten zullen applaudisseren bij zoveel toverkunst.
Enfin, we kopen een chameau magique, een blauw keramiek olijvenschaaltje en een bol waar een theelichtje in past. Hij pakt de drie stukken zorgvuldig in met krantenpapier.
Afdingen op de prijs helpt niet. "Het is een moeilijke tijd voor iedereen hier", zegt hij ernstig en wij dringen niet meer verder aan.
Ali staat buiten met de zuigfles de dromedaris te laven en in het voorbij gaan streelt B nog even de bult van het weeskind. 




maandag 4 februari 2013

La Ghriba en de Duitser met een keppeltje.


























Believe nothing just because a so-called wise person said it.
Believe nothing just because a belief is generally held.
Believe nothing just because it is said in ancient books.
Believe nothing just because it is said to be of divine origin.
Believe nothing just because someone else believes it.
Believe only what you yourself test and judge to be true"

Buddha


Toen de tempel van Salomon in Jerusalem door de Babylonische keizer Nabuchodonosor werd verwoest namen  uitgedreven Joden een steen van de tempel mee naar Djerba. De steen werd ingebouwd in de Ghriba synagoge, één van de zes Joodse gebedshuizen in de Arabische wereld. Op Djerba is er een Joodse gemeenschap, voornamelijk aanwezig in Er Riadh, een dorp niet ver van de synagoge, maar ook en voornamelijk in de juwelierszaken van Houmed Souk, de hoofdstad van Djerba.
De afgelegen synagoge is één van de toeristische trekpleisters van het eiland. 

Taxi Ali 326 brengt er ons naar toe door een vlak, dor en met vuilnis en afval bezaaid landschap. " Het is de wind", zegt diplomatieke Ali, wanneer ik hem vraag waarom al die rondslingerende plastic zakken en pet flessen en vodden niet worden opgeruimd. " Het is de wind" herhaalt hij nogmaals en " de vuilnisophalers zijn al een tijdje in staking" . " De staking is één van de verworvenheden van de revolutie, vroeger was dit hier niet denkbaar", zegt Ali en ik hoor wat wrevel over de nieuw geïnstalleerde vrijheden na het aftreden van de gehate president Ben Ali en de bende profiteurs rondom hem. Niet iedereen schijnt hier gelukkig te zijn na de machtswisseling en ik denk dat de almachtige god, Allah o Akbar, hier nog veel werk voor de boeg heeft om zijn aanhangers te behoeden voor te veel vrijheid, waar men niet altijd goed en verstandig mee blijkt om te gaan volgens Ali. Onze vriend denkt dat een desnoods opgelegde discipline beter is dan het verworven "laisser - aller". Ik dank hem omdat hij ons toch een beetje meer deelachtig maakt aan zijn gedachten en hij kijkt me aan met een blik waarin ik een zekere tristesse denk te bespeuren. 
Ali rijd een grote parking op. " Ginder ligt La Ghriba" zegt hij en hij wijst ons een wit gebouw waar een  smalle weg naar toe loopt, " maar eerst moet ge U aanmelden daar, daar in dat voorgebouw".
Daar treffen we een zestal theedrinkende inboorlingen en een man die zich van de anderen onderscheidt door het dragen van een rode armband, duidelijk " un fonctionaire" .
De bewaakte toegang tot La Ghriba
Hij gebiedt ons door een metaaldetector te passeren en al wat we bij hebben op de rolband te leggen die door de scanner zal passeren , net zoals op het vliegveld.
Natuurlijk gaat het alarm af want deze jongen draagt bretellen om zijn broek op te houden en na een vlug nazicht beslist de beamte met een genadige geste dat ik zonder het corpus delicti te verwijderen mag doorgang krijgen.
 De scanner werkt duidelijk niet. Ik werp een vluchtige blik op het scherm dat zwart blijft. Ofwel is de machine kapot ofwel is de beambte in staking en vertikt hij het om zijn ogen pijn te doen aan een flikkerend scherm. Hier faalt de preventie als ze al nodig mocht blijken in dit op deze tijd van het jaar godverlaten tochtgat. Aan de poort van de synagoge leunen twee met machinegeweer gewapende militairen tegen de muur.
Wij wisten het niet, en Ali had het ons niet verteld, dat hier op dit Joodse eiland in de Arabische wereld, reeds twee bloedige aanslagen werden gepleegd. Een gedenksteen in de muur herinnert de bezoekers aan deze feiten en maken " de beveiliging" begrijpelijk.  In 1985 schoot een Tunesisch soldaat zijn wapen leeg op de aanwezigen in de gebedsruimte van de synagoge. Vijf mensen waaronder vier Joden werden gedood. In 2002 liet een zelfmoordpiloot hier een met gas geladen tankwagen ontploffen en er vielen 21 doden. De aanslag werd gelinkt aan Al-Qaida.
 Ik zie echter nog altijd niet in hoe een niet werkende scanner, een slordige veiligheidsbeambte omringd door vijf man en een paardenkop een terrorist of iemand anders met slechte bedoelingen zouden kunnen tegenhouden. De gewapende soldaten zien er ook niet uit alsof ze deel uitmaken van een elite eenheid, de ene staat half te slapen en de andere kijkt ons even aan en ziet zo scheel als een otter. Geef dat een geweer in zijn handen!

Biddende rabbijnen
 Wanneer we de poort van de tempel openduwen veert een kleine man recht die ineengedoken op een tapijt naast de deurpost zit. Hij vist uit een doos een hoofddoek op en geeft die aan B. Voor mij heeft hij een onooglijk keppeltje in zijn handen. Voor we het heiligdom betreden moeten we ook nog onze schoenen uitdoen.
Twee goed doorvoede rabbijnen huilen in een geur van wierook citaten uit de Schriften. Ze staan rechtstreeks in verbinding met een andere god dan Allah, die hier buiten blijft, en je mag hen (uiteraard tegen een kleine vergoeding) briefjes toevertrouwen met gebeden of wensen.
Ze spelen klaagmuur.
De tempel zelf is een architecturaal hoogstandje in een symfonie van wit en blauw. Majestueuze bogen, houten lambrisering, sierlijke lampen, zilveren platen met onleesbare spreuken, met goudbelegde zevenarmige kandelaars en een geur van heiligheid. Heel even voel ik mij verbonden met een niet onbelangrijk deel van de wereld.
Dit moet religie zijn.
In het heilige der heiligen, het tweede deel van de tempel moeten we een gift doen. De ontvanger is een dikke jood die op een rustbank zit met blote voeten en een gevouwen been onder het zitvlak. Hij gooit onophoudelijk nootjes op en vangt die behendig in zijn mond. Zijn tanden vermalen luidruchtig de vruchten en hij smakt zonder ophouden. Partikels speeksel vermengen zich met het stof dat dwarrelt in het door de vele gekleurde ramen gefilterde licht.  De religie is plots weg en om het nog erger te maken geraakt de man in een grommende discussie verwikkeld met een oud Duits (!) echtpaar op kousenvoeten. Allah, de almachtige,  blijft weg uit dit Joodse heiligdom maar de Duitsers niet.  De bejaarde Germaan wil een geldelijke bijdrage leveren ( schuld en boete ? ) maar de uitgezakte vrouw, die de hoofddoek onwillig op haar schouders draagt, verbiedt het hem. Ze sissen wat tegen elkaar en ik verkneukel me in het rood aangelopen aangezicht van een keppel dragende Fritz en zijn kittelorige Jungfrau.


Inch Allah




Taxi Ali 326 staat op het afgesproken uur  paraat op de oprit van Maison Leila. Ali begroet ons met de hand op het hart en wijst ons op het grondplan van het eiland Djerba aan welke route hij voor ons heeft uitgekozen. We rijden direct weg van de grote baan en nemen een smal kronkelend tarmacbaantje dat achter de Fadloun moskee het land in loopt. Het is overal rustig langs de baan, weinig mensen te zien, geen aktiviteit op het land, geen verkeer. Vandaag herdenken de moslims de geboortedag van hun profeet Mohammed.
Ali wijst ons de "menzel's " aan, de uitgebreide huizen op een lap woestijnachtige grond waarop palmbomen en olijfbomen groeien. Een menzel, eigenlijk een grote familiewoning wordt enkel gebouwd waar er een waterput kan worden gegraven waarvan het zeker is dat hij genoeg water zal leveren om de grond te bevloeien en de mensen en het vee van drinkwater te voorzien. Vroeger werd het water opgehaald  door een kameel die voortdurend op en af liep om de geitenleren zak in de put neer te laten en weer op te halen. ( Later tijdens de tour de l' Ile krijgen we een levend voorbeeld van deze samenwerking tussen mens en dier te zien in het grote museum van Guellala.)  Via irrigatie kanalen werd het water over het land verspreid. Nu zorgen elektrische pompen en een sproeisysteem ervoor dat de kleine nederzetting wordt omgetoverd in een leefbare oase. In Tunesië en zeker op Djerba bestaat er nog hechte familiebanden die noodzakelijk zijn om in deze dorre en onherbergzame streek te kunnen overleven. Iedereen zorgt voor iedereen in dit land waar kindercrèches en bejaardenhuizen geen vanzelfsprekendheden zijn.  Dit soort leven in familieverband wordt geconcretiseerd in die menzel, het groot ommuurd familiehuis met voorraadschuur, stallen, een olijfpers en een afzonderlijk staand keukengebouw. De vruchtbaar gemaakte grond,  afgebakend door een haast ondoordringbare haag van agave, aloë en cactussen, vooral de cactussen met eetbare vrucht zoals de figue de barbarie, wordt bewerkt en men kweekt er levensnoodzakelijke voedingsmiddelen: palmnoten en olijven, fruit en graan van tarwe en vooral sorgho, een weinig eisen stellende hoge grassoort waarvan de zaden gedroogd worden en toegevoegd worden aan soep om die voedzamer te maken of vermalen worden tot bloem waarvan men koekjes maakt. (Gisteren kregen we die koekjes van sorgho bij de zoete thee in de winkel van de vriendelijke man). Uit de sorghostengel wordt zoals bij suikerriet een zoete siroop geperst en de bladeren leveren een rode kleurstof voor verf. 
In een menzel leven drie, en in de gezegende soms vier generaties samen. Zonen blijven na hun huwelijk in de familiewoonst en de oudste vrouw is de chef du menage. Wij praten over de vrouw en haar status in de islamwereld. Ik zeg aan Ali dat ik weet dat de vrouw binnen de muren van het huis de plak zwaait, omdat ik dat meegemaakt heb en bevestigd kreeg toen ik jaren geleden enkele tijd in een familiehuis in Tunis te gast was. Ali, de moslim, de arabier, gaat daar niet verder op in en wanneer ik hem plagerig vraag of hij thuis de baas  is antwoordt hij dat hij een goede vrouw heeft, Inch Allah. Ali zou een goed politicus zijn en op mijn vraag of er na de revolutie al veranderingen zijn doorgevoerd waardoor het leven beter wordt antwoordt hij dat er hoop is en dat het leven zal veranderen Inch Allah, enkel als god het wil. Verder dan dat gaat het gesprek niet. Ali laat het achterste van zijn tong niet zien en met zijn  "Inch Allah" legt deze gelovige moslim zijn lot in de handen van de almachtige.
Allah O Akbar.
Minstens vijf keer per dag zal hij zich symbolisch reinigen en zich met zijn aangezicht naar Mekka gericht, biddend in het stof, klein maken voor de grote god.
 

zaterdag 2 februari 2013

Djerba la douce

Taxi Ali 326 staat ons op te wachten aan Zarzis International Airport op Djerba.  Alessandra had het beloofd in haar laatste mail. Ze zou ons helpen, zei ze, om onze zelf georganiseerde vakantie vlot te doen verlopen en daar hoorde een taximan bij die ons naar haar Maison Leila zou brengen. Vijf euro zou ons dat kosten, schreef ze, en ze vroeg meteen of het goed was dat we aan dezelfde prijs onze intrek zouden nemen in de mooiste kamer van het huis in plaats van de door ons gereserveerde en minder dure kamer : " Er waren toch geen andere reservaties en de kamer zou ons zeker bevallen."
Voor ons niet gelaten.
Ali staat keurig in het pak te blinken naast zijn gele taxi. Hij begroet ons met een handdruk, maakt een kleine buiging en legt even zijn hand op het hart.  Hij voert ons door een bedrijvig dorp, waar het juist marktdag is, door de buitenbuurt van Houmed Souk en daarna over een brede vierbaansweg naar Midoun. Hij rijdt vaardig en niet te snel. Hij antwoordt maar stelt geen vragen. Hij is vriendelijk maar slijmt niet. Wanneer hij halt houdt op de oprit van ons gastenhuis belonen we hem met woorden en met een fooi. Hij glimt, bedankt ons weer met een buiging en zijn hand op het hart. Wij vragen of hij ons morgen met een rondrit  het eiland wil leren kennen. Hij neemt het voorstel graag aan en bepaalt meteen de prijs op 50 Tunesische Dinar, het equivalent  van 25 Euro.
 

Maison Leila staat er op een keramieken bordje dat aan de poort met nagels is vastgemaakt. Het hagelwitte gebouw schittert onder de diepblauwe hemel. Het is volledig ommuurd maar de poort staat open en we komen in een tuin met palmbomen, een oeroude olijfboom, cactussen  en tegen de muren schril contrasterende helrode bougainvillea.
Het huis en het gastenverblijf bevinden zich centraal in de tuin en zijn afgesloten met een poort waarin een onooglijk deurtje zit, ( ik stoot  al meteen het hoofd ) dat de eigenlijke toegang tot de betegelde patio is waar in het midden een fonteintje murmelt. Zes massieve deuren geven uit op de patio. Er zijn vijf gastenkamers die allemaal een Arabische naam dragen. 
We maken wat lawaai en we worden gehoord door een jonge dame die uit het woonhuis komt gelopen en ons hartelijk begroet, als waren we oude vrienden die ze maar eens om het jaar ziet. Ze stelt zich voor als Samira, femme de menage. Ze draagt de hoofddoek van de moslima en verschillende lagen kledij, "want ze heeft het koud in deze ondermaatse 15 graden". Ze toont ons met veel plezier onze "suite" Amira,  wat betekent prinses, en zo heet ze ook mijn lieve gezellin, wiens figuur ze bewondert en ze bevraagt haar nieuwsgierig naar de geheimen van haar ranke verschijning.  Ik zeg aan Samira dat een jonge Arabier me ooit 50 kamelen voor haar bood maar dat ik dat bod had afgeslagen en dat ik mij dat nog geen ogenblik heb beklaagd. Ze komt haast niet meer bij van het lachen en heel even duwt ze met haar hand op haar kruis om een hinderlijke plasbeurt te vermijden. En dan, uit het niets, als een woestijnwind die zo zacht is dat mensen vergeten te sterven, verschijnt Alessandra in de kamer. Alessandra is Italiaanse uit Lombardije, en  vertoont onder haar zwart krullende haardos en amandelogen alle schoonheid van de rijpe vrouw in die gezegende middelbare leeftijd, los in de heupen, vol in de kont. Ze kust ons uitbundig, heet ons overvloedig welkom en verdwijnt om voor ons een maaltijd te bereiden want ze vindt dat we nu wel honger moeten hebben en meteen  ruikt de patio naar geroosterde merguez, die ze even later met veel zwier - ah die Italianen!- serveert met gebakken aardappeltjes en sla.
We worden tijdens het eten buiten in de zon nauwkeurig gemonsterd  door twee kattenkoppen die hun middagrust nemen op een ligbed in de hoek van de patio. Ze liggen wellustig op de dekens en kussens die met Arabische motieven zijn versierd. Mijn poezenvrouw vindt dat de katjes, aan wie ze soms menselijke eigenschappen toedicht, zo innemend en schattig kijken dat ze dreigt te smelten. Ik merk op dat ze, mijn gedacht, eerder uit zijn op de mogelijke restjes van de merguez en dat ze ons met een lieve list zullen proberen te verschalken. Ze lijken goed doorvoed en ik gun hen dan ook geen partje van de heerlijkheden op mijn bord. Ik heet hen Ali en Baba, een toepasselijke naam voor deze potentiële rovers, en blijf tot op het einde van de maaltijd op mijn hoede. De poezenvrouw doorstaat moedig hun smekend gemiauw en geeft voor éénmaal niet toe.
Samira ruimt af en komt even later heupwiegend aanzetten met een zilveren dienblad waarop twee goudkleurige glazen staan en een sierlijk kannetje met thee. De lauwwarme drank smaakt zeer kruidig en mierzoet. Ik hou daarvan, mijn prinses niet. Ik krijg ook haar glas en drink het heimelijk uit om haar  plezier te doen en haar toch deelachtig te maken aan dit meerdere malen per dag weerkerend Arabisch ritueel. 
Van binnen naar buiten langs het minipoortje, ditmaal zonder mijn hoofd de stoten, een ezel stoot zich geen tweede keer aan dezelfde steen.
Recht tegenover Maison Leila staat een historische moskee die nu sinds enkele jaren pronkt in een volledig gerenoveerde staat. Aan de minaretten zijn acht luidsprekers bevestigd en dat zullen we geweten hebben. Minstens vijf keer per dag schalt het Allah O Akbar over het dorre landschap. De Joden roepen op tot het gebed door op een hoorn te blazen, de Katholieken luiden de klokken en bij de Mohammedanen roept de muezzin met luide stem de gelovigen toe van op de top van een hoge minaret. De plaatselijke muezzin heft de lokroep voor het ochtendgebed aan stipt om kwart voor zes en de luidsprekers staan hoogstens vijftig meter van onze kamer vandaan en de stem snijdt werkelijk met zijn metaalklank door merg en been.  Jaren terug genoten we van een wonderlijk mooi zingende muezzin op de minaret van de Koutoubia moskee in Marrakesh terwijl we rechtover het schitterende gebouw een plaatsje gevonden hadden op een open terras, twee hoog, waar we konden genieten van een cola'tje waar we stiekem een teugje whisky in hadden gemengd.   
We nemen het stoffige pad langs de weg waar taxi's en vrachtauto's in razende vaart voorbijschieten en lopen richting centrum van Midoun. We groeten vriendelijk een wat oudere man die achter de toonbank staat van een klein winkeltje.  Op het bord voor de winkel staat "Alimentation générale" en daarboven een soort graffiti waar het Arabisch schrift toch op lijkt. De man achter de toog steekt zijn hand omhoog en nodigt ons uit in zijn heiligdom dat volgepropt is met blikjes, flessen, snoep en allerhande snuisterijen. Hij vraagt van waar we komen, waar we logeren en waar we heengaan. Wanneer we de naam Alessandra en Maison Leila laten vallen bejegent hij ons nog vriendelijker. Hij komt achter zijn toonbank vandaan en begeleidt ons langs de rekken uitgestalde koopwaar. Er staan petflessen gevuld met groene olijven, die hij fier aanwijst. "Eigen werk" zegt hij trots. Hij neemt ons mee naar buiten en opent een knarsend roestig ijzeren poortje dat toegang geeft tot zijn zandtuin waar een tiental oude olijfbomen staan. Hier haalt hij zijn jaarlijkse oogst die hij in zijn winkeltje verkoopt. We moeten absoluut zijn zwarte olijven proeven en hij neemt ons weer mee naar binnen en haalt van onder zijn toonbank een jutezak vol zwarte olijven te voorschijn. We moeten proeven en wanneer we zijn product bejubelen schept hij twee blikken vol en giet de vruchten in een plastiek zakje. Hij wil niet dat we ze betalen en meer nog, hij tovert een kannetje thee van achter de toonbank vandaan en giet drie glaasjes vol. B slaagt er weer in om ongezien haar vol glas zoetigheid in mijn handen te steken en tezelfdertijd mijn leeg glas tot het hare te maken. We praten nog wat over de moskee, de islam en de revolutie van verleden jaar en de veranderingen die er zullen aankomen. " Inch Allah ", als God het wil, zegt hij. Hij vertelt fier dat hij al drie keer de Hadj gedaan heeft en dat hij nu wordt beschouwd als een voorname en eerbiedwaardige moslim. 
We zullen de man  gedurende onze vakantie nog verschillende keren gaan groeten en we kopen bij hem brood, sardientjes in blik en tomaten.
We lopen verder langs de tarmacbaan door een dor landschap dat bezaaid ligt met plastic afval, afgedankte auto onderdelen en alle soorten troep die ge U maar kunt indenken. Aan een solitaire olijfboom staat een geit te blaten. Ze hangt vast met een blauw stuk touw en sabbelt op een plastiekzak. Geen drinken te bespeuren. Hier en daar verspreid kleine slordige woningen en een zeldzaam restaurant. De eigenaar had ons zien aankomen en vraagt ons of we vanavond komen eten. Wij stemmen toe en vragen of hij wijn in huis heeft. Hij is moslim en heeft dus geen wijn of alcohol in huis, maar hij wil wel  een regeling treffen : wij kopen wijn, brengen de fles mee voor bij het avondeten en hij zal ons de wijn discreet in een tas uit de keuken serveren om geen ergernis op te wekken bij de andere klanten. 's Avonds eten we er gegrilde lamskoteletjes begoten met een fles water want in gans de stad Midoun was geen fles wijn te vinden.
De taxirit terug kost ons een halve euro. De taxichauffeur is een ongeschoren slordige jongeling die veel te hard rijdt en geen woord spreekt.
Ali is gelukkig uit ander hout gesneden en morgen rijden we met hem het eiland rond.
Wanneer we terug op de kamer zijn komt Alessandra nog eventjes piepen om te vragen of alles in orde is en of we niets meer nodig hebben. Dat hebben we niet en we slapen een heerlijke nacht in Amira, mijn Arabische prinses en ik in het vier vierkantemeterbed.   




















woensdag 16 januari 2013

Een onfatsoenlijke toestand




Louter door ervaring, maar zonder wetenschappelijk fundament, wist de oude dokter dat de meeste dodelijke ziektes een eigen geur hadden, maar geen enkele had zo'n speciale geur als de ouderdom. Hij merkte hem op bij de in de lengte opengesneden lijken op de snijtafel, hij herkende hem zelfs bij de patiënten die het best hun leeftijd verborgen en in het zweet in zijn eigen kleren en in de weerloze ademhaling van zijn slapende echtgenote.
Als hij niet was geweest wat hij in wezen was, een ouderwetse Christen , zou hij het misschien eens geweest zijn met zijn vriend de kunstenaar, die de ouderdom beschouwde als een onfatsoenlijke toestand die op tijd moest worden voorkomen.
De enige troost, zelfs voor iemand als hij, die een goed man geweest was voor het bed, was het langzame en barmhartige verdwijnen van het geslachtelijke verlangen : de sexuele vrede. Op zijn eenentachtigste was hij helder genoeg om te beseffen dat hij aan deze wereld vastzat met een paar zwakke draadjes die pijnloos konden breken wanneer hij zich alleen maar omdraaide tijdens de slaap, en hij deed al het mogelijke om ze heel te houden uit angst dat hij God niet zou vinden in de duisternis van de dood.  


Uit : Liefde in tijden van cholera
Gabriël Garcia Marques

dinsdag 15 januari 2013

Toilet



Haar echtgenoot was de eerste man die zij hoorde plassen.
Ze hoorde het in haar huwelijksnacht in de hut op de boot die hen naar Frankrijk bracht, terwijl ze geveld was door de zeeziekte, en het geluid van zijn paardachtige straal leek haar zo krachtig en met zoveel autoriteit bekleed dat hij haar angst voor de verwoestingen die ze vreesde nog deed toenemen.
Die herinnering kwam regelmatig in haar geheugen terug naarmate de jaren de straal deden verzwakken, omdat ze zich er nooit bij kon neerleggen dat hij altijd de rand van de toiletpot nat maakte als hij hem gebruikte. Hij probeerde haar ervan te overtuigen met argumenten die makkelijk te begrijpen waren voor iemand die ze wilde begrijpen, dat dit ongeluk zich niet iedere  dag herhaalde door zijn onvoorzichtigheid, zoals zij volhield, maar wel om een organische reden : zijn jongemannenstraal was zo nauwkeurig en regelrecht dat hij op school toernooien in het mikken in flessen had gewonnen, maar door het vele gebruik in de loop van zijn leven werd hij niet alleen minder, maar viel hij ook nog schuin, vertakte zich en werd op het laatst een fantasiefontein die onmogelijk meer gericht kon worden ondanks de vele pogingen die hij deed om hem recht te houden.
Hij zei : ' Het toilet is natuurlijk uitgevonden door iemand die niets van mannen wist.'
Hij droeg aan de huiselijke vrede bij door een dagelijkse daad die er eerder een van vernedering dan van nederigheid was en hij droogde iedere keer dat hij de pot gebruikte de randen af met toiletpapier. 
Zij wist het, maar ze zei nooit iets zolang de ammoniakgeuren niet al te duidelijk waren in de badkamer, en dan riep ze uit, alsof ze een misdaad ontdekte: ' Het stinkt hier als in een konijnenkot.'
Aan de vooravond van de ouderdom inspireerde die stoornis van de ouderdom hem tot de eindoplossing: hij plaste zittend, net als zij, waardoor de pot schoon bleef en hijzelf in een staat van genade.

uit  "Liefde in tijden van Cholera"
Gabriêl Garcia Marquez

zondag 13 januari 2013

Heidens Altaar



Ik schrijf je neer


Mijn vrouw, mijn heidens altaar,
Dat ik met vingers van licht bespeel en streel,
Mijn jonge bos dat ik doorwinter,
Mijn zenuwziek, onkuis en teder teken,
Ik schrijf je adem en je lichaam neer
Op gelijnd muziekpapier.

En tegen je oor beloof ik je splinternieuwe horoscopen
En maak je weer voor wereldreizen klaar
En voor een oponthoud in een of ander Oostenrijk.

Maar bij goden en bij sterrenbeelden
Wordt het eeuwige geluk ook dodelijk vermoeid,
En ik heb geen huis, ik heb geen bed,
Ik heb niet eens verjaardagsbloemen voor je over.

Ik schrijf je neer op papier
Terwijl je als een boomgaard in juli zwelt en bloeit.





Hugo Claus                                                                                            
In: Ik schrijf je neer, 2002.