zaterdag 30 mei 2015

Bekeringsceremonie

Nadat Frankrijk in 2020 door een Moslim-president wordt geregeerd moet een   hoogleraar van de Sorbonne zich tot moslim bekeren wil hij zijn job behouden...




De bekeringsceremonie zelf zou heel simpel zijn; die zou zich waarschijnlijk afspelen in de grote moskee van Parijs, dat was het handigst voor iedereen. Gezien mijn relatieve belangrijkheid zou de rector aanwezig zijn of in elk geval een van zijn naaste medewerkers. Het aantal aanwezigen was niet voorgeschreven, er zouden trouwens ongetwijfeld ook een paar gewone gelovigen zijn, de moskee ging niet dicht voor de gelegenheid, het was een getuigenis dat ik moest afleggen tegenover mijn nieuwe moslimbroeders, mijn gelijken voor God.

Die ochtend zou de hamam speciaal voor mij worden geopend, normaal was hij gesloten voor mannen.  In een ochtendjas zou ik door lange gewelfde zuilengangen lopen, waarvan de muren versierd waren met uiterst verfijnde mozaïeken. Dan, in een kleinere zaal die baadde in blauwig licht en eveneens versierd was met geraffineerde mozaïeken, zou ik heet warme water lang, heel lang over mijn lichaam laten spoelen, totdat ik gezuiverd was. Ik zou me vervolgens aankleden, ik had nieuwe kleren meegenomen; dan zou ik de grote, voor de eredienst bestemde zaal binnen gaan.
Om mij heen zou het stil worden. Beelden van gesternten, supernova's en spiraalnevels zouden door mijn hoofd schieten; beelden van bronnen ook, van ongeschonden steenwoestijnen, van grote, haast maagdelijke bossen en beetje bij beetje zou ik de grootheid van de kosmische orde tot me door laten dringen. Dan zou ik kalm de volgende formule uitspreken, die ik fonetisch uit mijn hoofd had geleerd: " Asj-hadoe an la ilaha ill-Allah wa asj-hadoe anna Moehammad- an rasoel-Oellah." Wat heel precies betekent: Ik getuig dat er geen andere God is dan Allah en ik getuig dat Mohammed de boodschapper van Allah is."
En dan zou het klaar zijn, vanaf dat moment was ik moslim.



Uit: Onderworpen (Soumission)
Michel Houellebecq
De Arbeiderspers Amsterdam  Antwerpen

zaterdag 16 mei 2015

Moederfragmenten




Hij was veertien toen de keukendeur waarvan hij de klink nog vasthield uit haar hengsels scheurde en hij, dreunende pijn aan zijn trommelvliezen van de explosie of opeenvolging van explosies, zijn moeder, opeens helemaal rood naar het plafond zag opstijgen. Door het plafond zag vliegen als een vogel in vrouwenkleren. In het plafond zag ontploffen tot moederfragmenten, die later niet meer aan elkaar konden worden gepast, ze werden ook niet allemaal terug gevonden. Haar verbogen been, arm vanaf de elleboog met hand, niet alle vingers er meer aan, een stuk van haar bekken, een onbekend ontveld bot, verbrande haarlok. Op het moment dat hij de deur opende had zij haar gezicht nog naar hem gekeerd en zei ze iets dat door het geknal uit haar mond werd geslagen.
Had zijn moeder een gezicht? Alle foto's van haar, van zijn vader trouwens ook, zijn verkoold, op een paar kiekjes in het album van zijn opa na: zijn toekomstige moeder in een voorgaande eeuw als baby, kleuter, schoolmeisje en in die gestalten ook verschimd, het album is bij een verhuizing zoekgeraakt 
Wie zijn moeder was had een been, rond de knie zat nog een flard kous, aan de voet een schoen met bandjes en een opening in de neus waar de grote teen met roodgelakte nagel doorheen stak, en ingewanden had zijn moeder, een onderkaakbeen met tanden, en wat er nog meer van haar in het puin lag en eronder werd teruggevonden, of niet, en dat alles stonk. Hij hoeft niet naar de hel om te ervaren hoe het daar stinkt, dat weet hij sedert toen. Zoals wanneer men een lucifer tot ontbranding brengt, zwavel, gas, brandend hout, rook, maar dan miljoenmaal krachtiger, daar de stank van, gezwegen dan nog van het dode mensen- en dierenvlees dat onder de ruïnes vandaan komt die dergelijke miljoenenontlading tot gevolg heeft. Stank vermenigvuldigd met stank, stukken van zijn moeder, zwart in alle gradaties van zwart, alsof zijn moeder een negerin is geweest, anders zwart dan negerhuid, werden pas dagen later uit de onderwereld opgedolven, hij was daarbij, uit liefde, een keukendoek tegen zijn neus en mond gebonden, omdat de graflucht onuitstaanbaar was, en almaar grienend, moeders stinken, alle vrouwen stinken.


Uit: " Bittere Bloemen"
Jeroen Brouwers
Atlas Amsterdam Antwerpen

maandag 11 mei 2015

Onherroepelijk

Lieve Rosina,

...
Op een bepaald ogenblik in mijn leven zal ik voor een vreselijk drievoudig dilemma staan. Dat ogenblik nadert snel, onafwendbaar, en meestal houd ik de gedachte eraan ver van me af. Als ik er niet in slaag zie ik de dokter die me de ambtelijke waarschuwing geeft dat er aan het een of ander orgaan iets ergs mankeert. De reeks dure, toxische medicamenten worden voorgeschreven met huiduitslag, maagstoornissen, schele hoofdpijn, overgeven, vermageren, verzwakken, het laffe rekken van een onherroepelijk proces.
Wat zal ik dan doen? Zal ik ondanks de waarschuwing toch samen met je het feest verder vieren?  Of zal ik berusten in de aftakeling en me door jou laten verzorgen, in pyjama, geel, knikkend,glad geschoren, glimlachend in de kussens van de armstoel? Of zal ik razend naar je slaan, met voorwerpen gooien, schreeuwen, schelden omdat ik me er te laf voor voel?
Lieveling, jij hebt meer kracht en moed dan ik, zal jij me dan helpen om het te doen, alleen of samen?
Je toegenegen 
Jef


Uit: Tien brieven rondom liefde en dood
Jef Geeraerts
Elsevier Amsterdam Brussel

zondag 26 april 2015

Onverzadigbare lust





... en ineens begreep ik met angstaanjagende duidelijkheid dat mannen niets onder controle hebben, dat ze nergens over heersen, dat het allemaal kinderen zijn, speeltjes zelfs, bedoeld voor de vrouwelijke lust, een onverzadigbare lust, die zich des te souvereiner doet gelden omdat mannen menen dat zij alles onder controle hebben, dat zij heersen over de vrouwen, terwijl het in feite zo is dat de vrouwen zich de mannen toe-eigenen, hun heerschappij vernietigen en hun controle doorkruisen, om uiteindelijk veel meer van hen af te pakken dan de mannen zelf willen geven. Mannen geloven in alle oprechtheid dat vrouwen kwetsbaar zijn en dat die kwetsbaarheid ofwel moet worden uitgebuit ofwel moet worden beschermd, terwijl de vrouwen, hetzij toegeeflijk en liefdevol, hetzij vervuld van minachting, moeten lachen om de kinderlijke, onmetelijke kwetsbaarheid van mannen, om hun wrakke structuur die sterk lijkt op permanent controleverlies, om de voortdurend dreigende ineenstorting, om de leegte die zich in zo'n krachtig lichaam heeft genesteld.
Dat zal de reden zijn waarom vrouwen zo zelden iemand doden. Zij lijden veel meer, maar ze zullen altijd het laatste woord hebben.


Uit: De Welwillenden.
Jonathan Liittell
Arbeiderspers Amsterdam

De prostaat en de oorlog





Het was niet eens zo moeilijk. Zijn stevige lichaam bood weinig verrassingen: hij kwam klaar met zijn mond wijd open, als een zwart gat. Zijn huid had een zoetige, vaag misselijkmakende geur die me waanzinnig opwond. Hoe moet ik dit soort gewaarwordingen beschrijven aan wie ze niet zelf heeft gekend? 
In het begin, als hij naar binnen gaat, is het soms pijnlijk, vooral als het daar nog wat droog is. Maar als hij er eenmaal in zit - ah, dan is het heerlijk, u hebt geen idee. Je rug wordt hol en het is net alsof een blauwe, glanzende stroom van gesmolten lood je bekken vult en langzaam door je ruggenmerg opstijgt, tot hij je hoofd heeft bereikt en daar alles wegvaagt. Dit heftige effect zou, schijnt het, veroorzaakt worden door het contact van het penetrerende lid met de prostaat, onze armzalige clitoris, die bij de gepenetreerde helemaal tegen de endeldarm aan zit, terwijl er bij de vrouw - als mijn anatomische kennis me niet bedriegt - sprake is van een afstand met daartussen een deel van het voortplantingsorgaan, hetgeen zou verklaren waarom vrouwen over het algemeen zo weinig - of hooguit alleen mentaal - genot schijnen te beleven aan anale penetratie. Bij mannen is dat anders, en ik heb vaak gedacht dat de prostaat en de oorlog twee geschenken zijn van God aan de man om hem te verzoenen met het feit dat hij geen vrouw is.



Uit: De Welwillenden ( Les Bienveillantes)
Jonathan Littell
Arbeiderspers Amsterdam

Prix Goncourt en Grand prix du Roman de l'Académie Française 2006

vrijdag 24 april 2015

Je bent zo moe, mijn meisje





Toen ik je zag, in je eeuwige bad, vlottend in je slaap, in je eeuwige wieg, dacht ik dat je moe was en aan het rusten. Ik zag mijn dochter in jou, en dacht: je bent moe, mijn meisje, daarom ben je in slaap gevallen met je kleren aan. Geel en groen en rood, kleuren van de regenboog, zo mooi, als een bloem in de zee, zo mooi maar moe, zo moe.
Mijn lieve schat, laat ons allemaal achter je, want deze wereld verdient jouw onschuld niet, deze wereld verdient je dromen niet. Kijk niet terug, ga mee in de lichtstralen van de zon die je lichaam warm houden, steek met de zielen van de andere drenkelingen de brug over naar een spiritueel bestaan, dat misschien bestaat, misschien ook niet. Vergeef me dat ik het niet weet en dat ik het je niet kan beloven. Maar hoe dan ook, waag je kans om rust te vinden bij de bron van liefde die ons heeft gemaakt, als ze bestaat. Of slaap voor altijd, deze keer zonder dromen en dus zonder ontgoocheling en zonder leed.



Dyab Abou Jahjah

 column in De Standaard 24 april 2015

woensdag 22 april 2015

Varende doden.




Dit antwoordde een bootvluchteling op de vraag waarom ze die gevaarlijke overtocht maken: 
        "We zijn toch al dood" .




Bij het Water van de Tranen waakt een griezelige veerman, de lelijke, smerige Charon. Hij heeft een ruige grijze baard die kroest om zijn kin, en starre, vlammende ogen. Een gore mantel hangt met een knoop over zijn schouders. In zijn roestige schuit vervoert hij de schimmen van de doden.
Een lange rij van mensen loopt naar hem toe tot aan de oever: vaders en moeders, jongens en meisjes. Ze zijn even talrijk als de vallende bladeren in het bos bij de eerste herfstkou. Er zijn er zoveel als de vogels die in zwermen overzee landwaarts  vliegen wanneer de winterkou hen over de golven doet vluchten en naar betere oorden stuurt.
Vooraan staan de sterksten te smeken om hen over te zetten. Ze strekken hun armen gretig naar de andere oever uit. De barse veerman laat sommigen van hen toe aan boord, anderen wees hij weg te gaan, ver van het water.
Aeneas is door het tumult verbijsterd: " Wat is dat voor toeloop? Wat willen die zielen bij de rivier? Waarom moeten velen het zand van de oever verlaten en steken anderen over op het grauwe water?"
Hij verzonk in diepe gedachten, vol meelij met het trieste lot van deze zielen.





Uit: " Het verhaal van Aeneas" boek 6
uit de verzen 298- 332
VERGILIUS (Romeins dichter °70 A.C)
Bewerkt door Patrick De Rynck*. Naar de vertalingen van Piet Schrijvers en Marietje d'Hane- Schelftema. 

* Ik nam zelf de vrijheid nog wat aan de tekst te wijzigen, onder meer het gebruik van de tegenwoordige tijd die deze oude verzen nog prangender maken .