vrijdag 31 augustus 2018

Rapport



Het rapport dat de kolonel aan mij uitbrengt in mijn hoedanigheid van magistraat is kort.
“ In de loop van het verhoor traden in de verklaringen van de gevangene duidelijk tegenstrijdigheden aan het licht. Na met deze tegenstrijdigheden te zijn geconfronteerd ontstak de gevangene in razernij en viel de officier die het verhoor afnam aan. Een handgemeen volgde, waarbij de gevangene hard tegen de muur viel. Pogingen om hem weer bij te brengen hadden geen succes.”
Omwille van de volledigheid, zoals de letter van de wet vereist, ontbied ik de bewaker en vraag hem een verklaring af te leggen. Hij vertelt, en ik noteer zijn woorden:
“ De gevangene werd onhandelbaar, en viel de bezoekende officier aan. Ik werd ter hulp geroepen om hem in toom te houden. Tegen de tijd dat ik binnenkwam was het gevecht al afgelopen. De gevangene was buiten bewustzijn en bloedde uit zijn neus.” Ik wijs hem waar hij zijn kruisje moet zetten. Hij neemt de pen eerbiedig van mij aan.
  “Heeft de officier je verteld wat je tegen mij moest zeggen?” vraag ik hem zachtjes.
   “Ja, heer” antwoordt hij.
   “Waren de handen van de gevangene gebonden?”
   “Ja, heer. Ik bedoel, nee, heer.”
Ik stuur hem weg en vul de begrafenismachtiging in.


Uit: Wachten op de barbaren
J.M. Coetzee
Uitgeverij Cossee N.V. Amsterdam

donderdag 5 juli 2018

Naakte knieën



Op een avond slaagde ze erin de boosaardige waakzaamheid van haar familie om de tuin te leiden. In een mimosabosje aan de achterkant van hun woning vonden wij een plekje waar we konden zitten, bovenop een vervallen, lage stenen muur. Door de duisternis en de tere boomsilhouetten konden we de arabesken zien van de verlichte vensters, die mij nu, geretoucheerd met de gekleurde inkten van een overgevoelig geheugen, vóórkomen als speelkaarten -vermoedelijk omdat de vijand aan het bridgen was.

Ze beefde en schokte en ik kuste het hoekje van haar wijkende lippen en haar gloeiend oorlelletje. Een sterrengroep straalde bleekjes boven ons, tussen de contouren van lange, doorzichtige bladeren. De trillende lucht scheen even naakt te zijn als zij was onder haar dunne jurk. Ik zag haar gezicht in de hemel, vreemd veraf, alsof het een eigen glans uitstraalde. Haar benen, haar liefelijke, warm- levende benen hield zij niet geheel tegen elkaar en toen mijn hand had gevonden wat zij zocht kwam er een dromerige en angstige uitdrukking, half genot, half pijn, over die kinderlijke gelaatstrekken. Zij zat iets hoger dan ik en iedere keer wanneer zij mij in haar zelfverzonnen extase wilde kussen, boog zij haar hoofd naar mij toe, met een slaperige, zachte, kwijnende beweging, die bijna droevig was. Zij klemde mijn pols tussen haar naakte knieën om daarna weer te ontspannen. En haar bevende mond, verwrongen door de scherpte van wat een geheimzinnige drank leek, kwam, terwijl zij tussen haar tanden hijgend inademde, vlakbij mijn gezicht. Zij trachtte de liefdespijn eerst te verzachten door ruw haar droge lippen tegen de mijne te wrijven. Toen trok mijn lieveling terug door met een plotselinge beweging haar haar naar achteren te gooien en daarna keerde zij wéér, haar lippen nu op de mijne. Zij liet mijn tong haar geopende mond binnengaan en ik, met een grootmoedigheid die bereid was haar alles te geven, mijn hart, mijn keel, mijn ingewanden, liet haar met haar ongewende hand de scepter van mijn hartstocht omvatten.
Ik herinner mij de geur van talkpoeder - ik geloof dat ze die van de Spaanse dienstbode van haar moeder had genomen - een zachte muskusachtige geur, die zich vermengde met haar verrukkelijke lichaamsgeur en die mijn extase tot de uiterste rand bracht.
Een plotselinge beweging in een nabij bosje voorkwam dat het sap van mijn hartstocht de vrije loop nam en toen wij van elkaar afschoven en met kramp in onze aderen luisterden naar wat vermoedelijk een sluipende kat was, klonk uit het huis de stem van haar moeder die haar riep, heftig en steeds luider.
Maar dit mimosabosje, de waas van de sterren, de tinteling, het vuur, de honing-dauw en de pijn, dat alles bleef in mij.
En dat meisje met haar slanke armen en benen, daar aan zee, met haar brandend-hete tong, was sindsdien een obsessie voor mij, totdat ik, vierentwintig jaar later, haar betovering verbrak door haar in een ander herboren te doen worden.


Uit: Lolita

Wladimir Nabokov
Omega Boek Amsterdam/ A.W. Bruna &Zn Antwerpen

vrijdag 8 juni 2018

Rust



Hij trok zijn jasje en zijn schoenen uit, deed zijn das en zijn horloge af en liep naar de badkamer. Hij ging met opgerolde mouwen in het douchegedeelte zitten. Hij hield een glas whisky vast, waar hij van nipte om zichzelf kracht te geven, en een stanleymes, dat gemakkelijker vast te houden zou zijn dan een scheermesje. Hij wist wat hem te doen stond :  drie rechte verticale lijnen, zo diep en zo lang als hij ze maar maken kon, in beide armen, langs de aderen omhoog. En dan zou hij gaan liggen wachten.
Hij wachtte even en huilde een beetje, omdat hij moe en bang was en omdat hij klaar was om te gaan, klaar om te vertrekken. Ten slotte wreef hij in zijn ogen en begon. Eerst zijn linker arm. Hij maakte de eerste snee, pijnlijker dan hij had verwacht, en hij schreeuwde het uit. Toen maakte hij de tweede. Hij nam nog een slok whisky. Het bloed was dik, eerder geleiachtig dan vloeibaar, en had een schitterende  oliezwarte kleur. Zijn broek was al doordrenkt, zijn greep werd al wat losser. Hij maakte de derde.
Toen hij klaar was met beide armen zakte hij in elkaar tegen de muur van de douche. Absurd genoeg wilde hij dat hij een kussen had. Hij had het warm van de whisky en zijn eigen bloed, dat aan hem likte terwijl het een plas rond zijn benen vormde - zijn binnenkant ontmoette zijn buitenkant, het inwendige waste het uitwendige. Hij sloot zijn ogen. Achter hem huilden de woedende hyena’s. Voor hem stond het huis met de open deur. Hij was ernog niet dichtbij, maar dichterbij dan hij ooit geweest was : dichtbij genoeg om te zien dat daarbinnen een bed stond waarin hij kon rusten, waarin hij kon gaan slapen na zijn lange tocht, waar hij voor het eerste in zijn leven veilig zou zijn.


Uit: Een klein leven 
Hanya Yanagihara
Nieuw Amsterdam Uitgevers

zaterdag 2 juni 2018

Vrijgezel



(Na misbruikt geweest te zijn als kind automutileert hij zich frequent)

Maar hoezeer hij er ook op gebrand is normaal over te komen, hij wil geen relatie voor de buitenwereld, hij wil er een omdat het tot hem doorgedrongen is dat hij eenzaam is. Hij is zo eenzaam dat hij het soms fysiek voelt, een natte klont vuile was die tegen zijn borstkas drukt. Hij kan niet van het gevoel afkomen. De mensen doen er zo gemakkelijk over, alsof je het alleen maar hoeft te willen en dan komt alles voor elkaar. Hij weet wel beter: een relatie zou betekenen dat hij zich naakt aan iemand anders zou moeten laten zien, wat hij nog steeds nooit gedaan heeft, behalve aan zijn dokter. Het zou een confrontatie betekenen met zijn eigen lichaam, dat hij zeker tien jaar niet in ontklede staat heeft gezien: zelfs onder de douche kijkt hij niet naar zichzelf. En het zou betekenen dat hij seks zou hebben met iemand, wat hij sinds zijn vijftiende niet meer heeft gehad en wat hem zoveel angst aanjaagt dat alleen bij de gedachte zijn maag volloopt met iets kouds en klefs.
Toen hij nog niet zo lang geleden bij zijn dokter was vroeg die hem of hij seksueel actief was, tot hij als antwoord gaf dat hij het zou laten weten als het ooit gebeurde en dat hij er dus nooit meer hoefde naar te vragen. De dokter vroeg hem er nooit meer naar en hij had er ook nooit over hoeven te beginnen. Geen seks hebben: dat was een van de beste dingen aan volwassen zijn.
Maar hoe bang hij ook voor seks is, hij wil toch worden aangeraakt, hij wil iemand anders’ handen op zich voelen, al vervult de gedachte daaraan hem ook met angst.


Uit: Een klein Leven
Hanya Yanagihara
Nieuw Amsterdam Uitgevers

maandag 21 mei 2018

Superieure Liefde

Ik ben nooit zo iemand geweest die denkt dat de liefde voor een kind een superieure liefde is, een liefde die betekenisvoller, belangrijker en grootser is dan alle andere. Dat dacht ik niet vóór mijn kind stierf en ook nadien niet. Maar het is wel een uitzonderlijke liefde, omdat die niet gebaseerd is op lichamelijke aantrekkingskracht, genot of intellect, maar op angst. Je hebt geen idee wat angst is tot je een kind hebt, en dat is hetgeen wat ons ten onrechte doet geloven dat die liefde indrukwekkender is, omdat de angst zelf indrukwekkender is. Elke dag is je eerste gedachte niet : “Ik hou van hem”, maar : “Hoe gaat het met hem?”. Van de ene dag op de andere verandert de wereld in een hindernisbaan vol verschrikkingen. Als ik met hem in mijn armen stond te wachten tot ik kon oversteken, bedacht ik hoe absurd het was om te denken dat mijn kind, dat welk kind dan ook deze wereld kon overleven. Dat leek even onwaarschijnlijk als de overleving van een van die vlinders - je weet wel, die kleine witjes - die ik soms aan het einde van de lente door de lucht zag buitelen, slechts een paar millimeter verwijderd van een smak tegen een voorruit.
En ik kan je nog twee dingen vertellen die ik heb geleerd : het eerste is dat het niet uitmaakt hoe oud dat kind is, en wanneer of hoe het jouw kind werd. Zodra je besluit om iemand als jouw kind te zien verandert er iets, en alles wat je voordien leuk aan hem vond, alles wat je voorheen voor hem voelde, wordt nu vooraf gegaan door die angst. Het is niets biologisch : het is extrabiologisch, niet zozeer een vastbeslotenheid om de overleving van je genetische code veilig te stellen als wel een verlangen om te bewijzen dat je onkwetsbaar bent voor de uitdagingen en de listen van het universum, om te triomferen over de krachten die willen vernietigen wat van jou is.
Het tweede is dit: wanneer je kind sterft, voel je alles wat je zou verwachten, gevoelens die door zoveel anderen al zo goed beschreven zijn dat ik niet eens de moeite zal doen om ze hier op te sommen, behalve dat ik wil zeggen dat alles wat over rouw geschreven is één pot nat is, en het is één pot nat met reden : omdat niemand werkelijk van de tekst afwijkt. Soms voel je wat meer van het een en minder van het ander, en soms voel je het in een andere volgorde, en soms langer of korter. Maar de gevoelens zijn altijd dezelfde.
Maar nu komt er iets wat niemand zegt : als het jouw kind is, voelt een deel van jou, een piepklein maar niettemin onmiskenbaar deel van jou, ook opluchting. Want eindelijk is het moment gekomen dat je al verwachtte, waar je voor vreesde, waarop je je hebt voorbereid sinds de dag dat je een kind kreeg.
Aha, zeg je bij jezelf, daar is het. Het is zover.
En daarna heb je nooit meer iets te vrezen.


Uit: Een klein leven
Hanya Yanagiharama
Nieuw Amsterdam Uitgevers

zondag 13 mei 2018

Grondeloze onwetendheid



Hij kende Frans en Duits. Hij kende het periodiek systeem. Hij kende - al gaf hij er niets om - grote delen van de bijbel vrijwel uit het hoofd. Hij wist hoe je een koe moet helpen kalven, een lamp bedraden, een afvoer ontstoppen, de snelste manier om de noten van een walnotenboom te oogsten, welke paddestoelen giftig zijn en welke niet, hoe je een hooibal moet maken en hoe je een watermeloen, een appel, een pompoen of een suikermeloen op rijpheid moest testen door ze op de juiste plaats te bekloppen. ( En dan wist hij nog dingen die hij liever niet geweten had, dingen die hij nooit meer hoopte te moeten gebruiken, dingen waarvan hij, als hij er aan dacht of er ‘s nachts van droomde, in elkaar kroop van haat en schaamte.)
En toch leek het vaak alsof hij niets wist wat werkelijk waardevol of bruikbaar was, niet echt. De talen en wiskunde, prima. Maar hij werd er dagelijks aan herinnerd hoeveel hij níet wist. Hij had nooit gehoord van de tv-series waar iedereen het steeds over had, Hij was nooit naar de bioscoop geweest. Nooit op vakantie. Nooit op zomerkamp. Hij had nooit pizza, ijslolly’s of macaroni met kaas gegeten (laat staan foie gras, sushi of asperges zoals M en JB). Hij had nooit een computer of een telefoon gehad en hij was zelden op internet gemogen. Hij had nooit iets bezeten, realiseerde hij zich, niet echt : de boeken die hij had en waarop hij zo trots was, de shirts die hij telkens opnieuw repareerde, die stelden niets voor, oude troep, en dat hij er zo trots op was, was nog gênanter dan niets te bezitten.
Het leslolaal was de veiligste plaats, en de enige plaats waar hij zich volkomen op zijn gemak voelde : alles daarbuiten was een niet te stoppen lawine van wonderlijke dingen, het ene nog verbluffender dan het andere, die hem stuk voor stuk confronteerden met zijn grondeloze onwetendheid. Hij betrapte er zichzelf op dat hij in zijn hoofd lijstjes bijhield van nieuwe dingen die hij had gezien en opgevangen. Maar hij kon niemand ooit om opheldering vragen. Daarmee zou hij toegeven dat hij extreem anders was, wat verdere vragen zou uitlokken en hem kwetsbaar zou maken, en wat onvermijdelijk zou leiden tot gesprekken waar hij helemaal geen zin in had.


Uit: Een klein leven
Hanya Yanagihara
Nieuw Amsterdam Uitgevers

dinsdag 8 mei 2018

Mild licht



Een aspect dat hem bekoorde aan de doordeweekse tochtjes bij het vallen van de avond was het licht :  hoe het de metro vulde als iets levends terwijl de wagons over de brug ratelden, hoe het de vermoeidheid van de gezichten van zijn medereizigers spoelde en ze liet zien zoals ze waren geweest toen ze naar dit land waren gekomen, toen ze jong waren en het mogelijk had geleken Amerika te veroveren. Hij keek hoe het milde licht als stroop de wagon insijpelde en hoe het groeven uit voorhoofden streek, grijs haar goud kleurde en de opzichtige glans van goedkope stoffen verzachtte tot iets met een subtiele gloed. En dan draaide de zon weg, doordat de metro er onverschillig bij vandaan ratelde, en keerde de wereld terug naar haar normale, sombere toestand, een overgang zo abrupt en onbarmhartig dat het leek alsof hij was bewerstelligd door een zwaai met een toverstokje.


Uit: Een klein leven
Hanya Yanagihara