zondag 25 februari 2018

Goed zaad



...en nu begint het verhaal van Mbala, de eerste vrouw van wie ik heb gehouden dat het soms pijn deed en het begon op 6 juni 1956, twaalf jaar nadat duizenden helden doodskreten slakend sneuvelden op de stranden van Normandië, ik echter had toen voor de eerste maal het gevoel alsof ik doodging in de armen van een vrouw en toen ze me daarna zorgvuldig, aandachtig, met hiëratische gebaren gepoetst had, kneep ze een druppel zaad te voorschijn en probeerde draadjes te maken tussen haar duim en wijsvinger als met Velpolijm, ik vroeg : “Waarom doe je dat?” hoewel alles me zoals altijd dadelijk na de paring onverschillig liet - “om te zien of het goed zaad is,” zei ze, “ nog nooit heb ik een kind gehad, maar geen enkele van mijn mannen had goed zaad...” ze was gekomen toen ik nog sliep en ze had zich in het donker ontkleed en toen ze in mijn armen schoof, koel van de nacht, glad en lenig, voelde ik dat ze heel erg naar een man verlangde, ze had een grote clitoris die even van tussen haar schaamlippen uitkwam, ze was heel droog en in het begin ging het wat moeilijk maar toen ik ver genoeg was voelde ik al haar spieren in haar kneden als een hand - “Wacht, wacht nog even,” fluisterde ze en bijna onmiddellijk daarna riep ze hees terwijl ik spastisch afging: “Kom, kom, kom!” en ze greep mijn billen met haar gespierde handen en het was alsof ze al mijn sperma opslorpte, een onbeschrijfelijk gevoel, ik stortte in een bodemloze put, er dansten zwarte vlekken voor mijn ogen en ik beefde over gans mijn lijf...en toen wilde ik haar zien, opeens vol angst, zou ze lelijk zijn, of zou een klein detail mij definitief afstoten, ik knipte mijn zaklantaarn aan en we bekeken elkaar - “jij bent een kwajongen,” zei ik met een krop in de keel, helemaal warm van binnen, overstroomd van geluk en ik moest lachen toen ze helder, luid constateerde: “Ik wist wel dat je een man was, je hebt haar op je borst,” en ze trok eraan, ze had gitzwarte, sterke haren, in staartjes gebonden, haar tanden waren puntig gevijld en rond de taille had ze een snoer van kleine rode kraaltjes...


Uit: Black Venus (Gangreen 1)
Jef Geeraerts
Manteau 

vrijdag 23 februari 2018

Tandpastatubes




( Boeren de heel lange vrieswinter opgesloten in hun keukens in de scherpe lucht van karnemelk en varkensvoer, boeren, oude en jonge te midden van de rapenvelden, waarover ijsvlekken liggen, zien haar wandelen langs de witgepoederde weiden, ook de boeren die met paarse konen en gesteven hemden en zwartlaken pakken uit de kerk komen, zien haar stappen, zij, mollig, zoals zij verkiezen dat een vrouw is, op haar hoge hakken, in haar nauwsluitende jurk die kleeft aan haar nachtblauwe gaine in elastische vyrène die kleeft aan haar rubberen huid, en in hun boerenhersenen tollen haar lichtpaarse kousen zonder naad en zij blazen stoom uit hun neusgaten, de roede scheurt hun zwartfluwelen gulp, zij blaffen naar elkaar.)

( Twaalf boeren zitten in de kerk. Zij buigen gezamenlijk het hoofd, maar onder hun tandenborstels van wenkbrauwen, onder de rode kloven van hun voorhoofd planten zij hun blikken, een veelvuldige wekroep, in haar vel en in haar dons en in haar vacht. Onder de zilveren horloges aan de ketting, tussen gebedenboeken en trillerige knieën in zwart glimmend laken richten zich hun reusachtige tandpastatubes op, Allelujah, zeker! Zij zingen en de wierook die haar omhult wordt verdreven, zij wordt zichtbaar en kronkelt en vangt van heinde en ver het schroot der mannen op.)

Uit: Omtrent Deedee
Hugo Claus

maandag 12 februari 2018

Boekweitboterhammen



“ Is Giacomo kwaad? Heeft iemand hem iets miszegd?”
“Nee Nathalie” zegt Jeanne opgewekt. 
“Toch is er iets met hem.”
“ Er is altijd iets met hem.”
“ Ik heb speciaal voor hem filet américain gekocht.”
“Hij zal het ook niet eten.”
“ Toch wel. Dit keer moet hij.”
Jeanne antwoordt niet meer. Nathalie zou beter moeten weten. Giacomo eet nooit elders, nooit in een restaurant, nooit bij kennissen (vrienden hebben ze niet en dat is maar goed ook). Als de omstandigheden hem, zoals vandaag, in het nauw brengen, zal hij tegen elk beter weten in, zijn boekweitboterhammen bovenhalen. Boekweit, gestoofd zeewier, ongepelde rijst, nooit suiker, suiker is puur vergif, en als je absoluut wil drinken, drink dan gefilterd zeewater.
Drie maanden lang, in het begin van hun huwelijk, heeft Jeanne aan dat regime meegedaan, zij heeft zich voelen uitdrogen, verschrompelen. Maar dat is het nu juist, zeiden Giacomo en zijn medeplichtigen, je laat je totaal misgevoederd lijf uitdrogen, het lijf laat zijn gifstoffen los, je lichaam wordt totaal ontsmet. Maar als je ziet hoe Giacomo’s lichaam ontsmet is, dan vergaat je zin wel.
Af en toe ving zij de walg in zijn blik op als zij spek met eieren at, zij slikte dan, hapte blijer en smeerde dik boter op haar brood, loerde, dronk wijn met gulzige teugen. Zij werd niet dikker. Vanwege de zenuwen waarschijnlijk.


Uit: Omtret Deedee
Hugo Claus

zondag 28 januari 2018

Stank



Klemmer herhaalt tegenover Erika dat ze gruwelijk stinkt en de stad zo spoedig mogelijk moet verlaten. Hij zou nog wel andere dingen over haar kunnen vertellen, maar hij wil daar zijn mond niet aan vuil maken. Het is al voldoende dat ze stinkt, hij hoeft niet ook nog te stinken. Hij zegt dat hij nu zijn mond gaat spoelen, zelfs in zijn mondholte proeft hij haar stank. Tot in zijn maag voelt hij haar ontzettende leraressenstank. Zij kan niet weten hoe weerzinwekkend haar lichaamsuitwaseming is, en het is goed dat zij zich zelfs niet eens kan voorstellen hoe hels zij stinkt.
Beiden verwijderen zich in twee verschillende richtingen, zonder het eens te zijn geworden over een gemeenschappelijk grondtoon, of zelfs een gemeenschappelijke toonaard, afgezien van het misselijk makende stinken van Erika.

Uit: De Pianiste
Elfriede Jelinek

woensdag 17 januari 2018

Onaanraakbaarheid




Erika Kohut werpt zichzelf vastberaden in de voorjaarsstorm en hoopt dat ze er heelhuids aan de andere kant zal uitkomen; ze moet dit open plein voor het raadhuis oversteken. Een hond naast haar voelt eveneens het eerste vleugje lente. Het aangeboren lichamelijke boezemt Erika afschuw in, het is een aanhoudende hindernis op haar rechtaan-rechttoe uitgestippelde weg. Ze is dan misschien niet zo gehandicapt als een kreupel mens, maar ze is wel beperkt in haar bewegingsvrijheid. De meeste mensen bewegen zich namelijk liefdevol in de richting van een ander, de partner. Meer verlangen ze nooit. Wanneer een enkele keer een vrouwelijke collega van het conservatorium haar een arm wil geven, schrikt zij terug voor zo’n onredelijk verlangen. Niemand hoort tegen Erika te leunen, alleen het vedergewicht van de kunst mag op Erika nederdalen en bij elk koeltje gealarmeerd opfladderen om een andere verblijfplaats te zoeken. Erika drukt haar arm zo stevig tegen haar zij dat de tweede arm, die van de muzikale collega, de muur tussen Erika en Erika’s arm niet kan doorbreken en ontmoedigd weer naar beneden zinkt. Men zegt graag van zo iemand dat ze ongenaakbaar is. En niemand komt dan ook in haar buurt. Men loopt in een boogje om haar heen. Men neemt vertraging en wachten dan maar op de koop toe, als men maar niet met Erika in aanraking hoeft te komen. Sommige mensen trekken luidkeels de aandacht, Erika niet. Er zijn er een paar die wuiven, Erika niet. De een is zus, de ander zo. Sommigen wippen op één been, jodelen, schreeuwen. Erika niet. Want ze weten wat ze willen. Erika niet.


Uit: De Pianiste
Elfriede Jelinek
Van Gennep Amsterdam

zaterdag 13 januari 2018

Het mesje

( na een speelse erotisch geladen ontmoeting...)


Overal reeds de stilte van de avond, alleen bij de beek de nachtegaal. Allen zitten te kaarten op de veranda. Vlinders fladderen halfverdoofd rond de petroleumlamp. ZIJ wordt door geen lichtkring aangetrokken. ZIJ zit alleen op haar kamer, weg van de menigte die haar vergeten heeft omdat zij zo onbelangrijk is. Haar gewicht drukt niemand neer. Uit een pakje met veel laagjes papier haalt ze een scheermesje dat ze zorgvuldig uitpakt. Dat heeft ze altijd bij zich, waar ze ook gaat of staat. Het mesje lacht als de bruidegom naar de bruid. ZIJ beproeft voorzichtig de scherpe kant, die is scherp als een scheermes. Dan drukt ze het mesje een paar keer diep in de rug van haar hand, maar ook weer niet zó diep dat het de pezen zou raken. Het doet helemaal geen pijn. Het metaal freest erin als in boter. Even gaapt een spaarpotgleuf in weefsel dat voordien gesloten was, dan raast het moeizaam getemde bloed van achter de versperring te voorschijn. Vier sneden in totaal zijn het. Dan is het genoeg, anders bloedt ze leeg. Het scheermesje wordt weer afgeveegd en ingepakt. Al die tijd drupt en stroomt helder rood bloed uit de wonden en alles wat het tegenkomt wordt besmeurd. Het druppelt warm en geruisloos en niet onaangenaam. Het is zo dun vloeibaar. Het stroomt oonafgebroken. Het kleurt alles rood. Vier spleten waaruit het voortdurend opwelt. Op de vloer en ook al op het beddengoed verenigen de vier beekjes zich tot een wilde stroom. Volg toch slechts mijn bittere tranen, het beekje neemt je dan tot zich. Er ontstaat een plasje. En het stroomt maar door. Het stroomt en stroomt en stroomt en stroomt.

Uit: De Pianiste
Elfriede Jelinek
Van Gennep Amsterdam

vrijdag 29 december 2017

Zuignap





Johanna had zich de hazenlip van haar zoon heel anders voorgesteld. In het ergste geval had ze een oppervlakkige snee van een paar centimeter verwacht, die met enkele hechtingen zo verdwenen was. Bij haar man had ze ook alleen maar het litteken gekend en zich nooit voor de geest gehaald hoe de lip er ooit had uitgezien. Toen hij het kind in haar armen legde, was ze zo ontdaan dat ze het meteen van haar af stootte.
“ Haal het van me weg!” riep ze en ze stak in een gebaar van afgrijzen haar armen in de lucht, waardoor het kind zo rolde dat het met zijn gezicht tegen haar nog naakte buik kwam te liggen.
Karl aarzelde, niet omdat hij misschien ook weerzin voelde, maar omdat hij deze situatie in zijn loopbaan nooit eerder had meegemaakt. Elke vrouw die hij had helpen bevallen had haar kind meteen tegen zich aangedrukt, ook al was er iets mis mee. Sommigen hadden het zelfs met moeite kunnen loslaten.
“Haal het van me weg, Karl!”
Johanna had het gevoel alsof de mond van het kind als een zuignap tegen haar huid plakte en toen haar man het eindelijk van haar wegpakte, bleef dat gevoel aanwezig, zodat ze met een angstige blik naar haar buik keek of het kind daadwerkelijk was verdwenen. Waar het had gelegen, was bloed van de navelstreng achtergebleven. Omdat ze dacht dat het sporen waren  die de gespleten bovenlip van haar zoon had nagelaten, begon ze te gillen van afkeer.

.
Uit: De Engelenmaker
Stefan Brijs
Atlas Amsterdam