woensdag 30 oktober 2019

Kinderen



“Kinderen nemen, ze nemen, ze nemen, en als ze klaar zijn met nemen, dan  nemen ze  ook het laatste beetje nog. Pas als ze volwassen zijn, krijgen ze door wat géven is - als je geluk hebt, hoor. De helft leert het überhaupt nooit. En wat gebeurt er? Ze beginnen te geven aan geliefdes, aan vrienden, aan de Afghaanse windhond. Aan het eigen gebroed natuurlijk. Maar niets aan papa en mama. Dat zijn oude lullen met opvattingen uit andere tijden.”

Uit: Otmars Zonen
Peter Buwalda
De Bezige Bij

vrijdag 25 oktober 2019

Liefdesleven



“Wacht eens even, stop”. Begin jij je nou ook nog te mengen in mijn liefdesleven?”
Haar wrede opmerking over zijn afwezige ballen had iets beëindigd, zijn geduld, zijn incasseringsvermogen, zijn betuttelingstolerantie. Onvriendelijk wilde hij nu zijn, gemeen. “Hoe zit het eigenlijk met jou?” vroeg hij. “ Met tante Tosca en de spinnenwebben? Moet je niet eens een keer een vent? Iemand voor jezelf om lekker voor te zorgen? Zet een advertentie, Tosca, hang een briefje op, doe iets. En als je toch bezig bent, laat je asjeblieft bezwangeren zodat je naar hartelust flesjes kunt maken voor een écht kind.” Ze betastte haar ooit volle lange haar, dat ze had laten kortwieken, piekerig, zoals jk vrouwen het vaak hebben, waarschijnlijk lekker luchtig tijdens opvliegers zoals ze er nu een leek te krijgen. Hij kon haar coupe niet uitstaan. “Je bent nog geen dertig en je schrijft op 10 december al kerstkaarten. Dat is duf. Zit je in de overgang of zo?
I
Uit: Otmars zonen 
Peter Buwalda
De Bezige Bij

woensdag 16 oktober 2019

Borsten



....pijn dat ze me deden toen ze gespeend werd tot hij dokter Brady dat belladonna recept liet voorschrijven ik moest hem eraan laten zuigen zo hard waren ze hij zei dat die zoeter en dikker was dan die van een koe en toen wou ie me in de thee uitmelken nou die staat voor niks zou ik zo zeggen in de krant moest ie komen kon ik maar de helft van alles onthouden dan kon ik er een boek over schrijven de werken van Meester Poldy ja ze is zoveel zachter de huid een heel uur heeft hij eraan gezeten op de klok gemeten net of er een grote baby op me lag ze willen alles in hun mond steken al dat plezier dat mannen aan een vrouw hebben ik voel zijn mond nog O God ik moet me es uitrekken ik wou dat ie hier was of iemand anders om me helemaal te laten gaan en zo weer klaar te komen ik voel me van binnen helemaal gloeien of kon ik het maar dromen toen hij me de 2de keer achteraan met zijn vinger klaarkietelde had ik het zowat 5 minuten lang met mijn benen om hem heen daarna moest ik hem tegen mij aandrukken O God ik wou van alles schreeuwen neuk of schijt of noem maar op als ik er maar niet lelijk van word of rimpels krijg van de inspanning wie weet hoe hij dat opvat je wilt het voorzichtig aan doen met een man ze zijn niet allemaal zoals hij God zij dank er zijn er bij wie je het zo netjes moet doen ik zie het verschil wel hij doet het zonder te praten ik keek hem aan met zoon blik en met mijn haar een beetje losgewoeld en mijn tong tussen mijn lippen uitgestoken naar hem dat woeste beest donderdag vrijdag een zaterdag twee zondag drie O God ik kan niet wachten tot maandag...

Uit: Ulysses

James Joyce
De Bezige Bij

zaterdag 31 augustus 2019

Een Friese impressie.

Friesland doet je denken aan Gezelle: overal langs de eindeloze smalle wegen zie je grachten en sloten omringd door het wuivende ranke riet. In een te zoeken ruimte tussen wilg en ruig opgeschoten gras grazen kudden hooggebeende merries met door de wind opgestoten manen. Fuut en gans en zeker de trouwe paren witte zwanen versieren het eendenkroos en de bloeiende waterweegbree. Daarstraks een flits van een snoek, een reiger met een zilvervis in de bek.  Opgelet: de heer der schepping rijdt hier rond met zware tractoren die beerkarren trekken en het parfum van teveel koeien in immense stallen als vruchtbaar makende gierfonteinen over de landerijen uitstorten. De slagschaduw van de windmolens werpt een vreemd ritme over deze vredige benedendijkse velden. In de verte de klokkentoren van een godvrezend en vergeten dorp, twee schuren, stokrozen rond een vervallen monument, een eenzame kauwende geitenbok aan een staak gebonden, zijn ruimte beperkt omwille van zijn hormonale bandeloosheid. Groepen veel te snel fietsende ouderen, vriendelijk zwaaiend naar de traagrijdende automobilist. 
En dan de dijk, immense strakke walling, begraasd en onderhouden door kudden schapen. Geen herder te zien, geen beperking nodig, de grasvelden zijn uitgestrekt en rijk. Ze laten een perfect gazon tussen het IJselmeer en de kleine huisjes. Hier en daar een toegangstrap tot de hoogte. Een uitzicht met zeilboten, een viskotter en krijsende meeuwen. De palingvisser van weleer werd door de kweekfarms verwezen naar de horeca. Wat verbitterd levert hij versgebakken vis aan de toerist die zijn kleine afspanning verkiest boven de toeristenvallen. Een uitloopbaan, zegt hij, en hij ploft zich neer bij onze tafel en doet het verhaal van vroeger. Moest hij meer tijd hebben, dan ging hij naar Den Haag, zegt hij, om daar eens zijn mening te verkondigen over de teleurgang van al wat echt Fries is en over de uitbuiting van de kleine zelfstandige. Ietwat aangedaan trekken we ons terug in de luxe van het Van Der Valk hotel. Op het menu de “Sneekse” proeverij van gerookte paling uit het IJ en garnalen (“echte Hollandse” staat er bij). ”



zondag 25 augustus 2019

Koninklijk vel

Op een avond, zegt Mr Dixon, toen vorst Hein zijn koninklijke vel aan het reinigen was om aan tafel te gaan na een roeiwedstrijd te hebben gewonnen ( hij zelve had roeispanen doch de eerste regel van het wedstrijdreglement was dat de anderen met hooivorken moesten roeien), ontdekte hij bij zichzelve een wonderbaarlijke gelijkenis met een stier en toen hij een zwartbeduimelde volksalmanak ter hand nam die hij in de provisiekast bewaarde, kwam hij waarachtiglijk tot de bevinding dat hij een morganatische afstammeling was van de befaamde kampioenenstier van de Romeinen, Bos Bovum, hetwelk goed potjeslatijn is voor de baas van het spul. Daarna, zegt Mr Vincent, stak vorst Hein in aanwezigheid van al zijn hovelingen zijn hoofd in de drinkbak van een koe, trok het er weder uit en noemde hun allen zijn nieuwe naam. Daarop, wijl het water van hem afliep, trok hij de oude kiel en rok aan die aan zijn grootmoeder hadden toebehoord en kocht een grammatica der stierentaal om die te bestuderen, doch hij vermocht nimmer daarvan te leren behalve de eerste persoon van het persoonlijk voornaamwoord welke hij in het groot overschreef en uit het hoofd leerde, en telkenmale als hij op wandel ging, vulde hij zijn zakken met krijt om dezelfde te schrijven op wat hem beliefde, op een rotswand of een theehuistafel of een baal katoen of een kurken dobber. Kortom, hij en de stier van Ierland waren alras even goede vrienden als kont en hemd. Zekerlijk, zegt Mr Steven, en het eind van het lied was dat de mannen van het eiland, ziende dat er geen hulp in het verschiet was wijl de vrouwen eensgezind waren in hun ondank, een veervlot maakten, zich met have en goed inscheepten, al de masten rechtten, de ra’s bemanden, de loefzijde kozen de zeilen hesen, drie schoten vierden in de wind, de steven tussen wind en water richtten, het anker lichtten, bakboord roer gaven, de piratenvlag deden wapperen, driewerf hip hip hoera riepen, de lenspomp lieten draaien, hun modderschuit afstieten en in zee staken om naar het vaste land van Amerika te tijgen.


Uit: Ulysses
James Joyce
Vert: Paul Claes en Mon Nys
De Bezige Bij

dinsdag 20 augustus 2019

De zoon van de wijkagent



Frank die als leerling in dienst was geweest bij een brandewijnexpediteur met een wijnkelder in Bordeaux, sprak Frans als een heer en dat was zijn enige kunnen. Van kindsbeen af was deze Frank een nietsnutter geweest, die zijn vader, een wijkagent, die hem kwalijk op school kon houden om te leren schrijven en kaartlezen, had ingeschreven aan de universiteit om werktuigkunde te studeren, doch hij was als een jong veulen op hol geslagen en was meer vertrouwd met de justitie en de plaatselijke ordehandhaver dan met zijn leerboeken. De ene keer wilde hij komediant worden, dan weer zoetelaar of zwendelaar bij de wedrennen, dan weder kon niets hem afhouden van de berenbijt en de hanenmat, dan weder koos hij voor het ruime sop of voor het afschuimen der wegen met het zigeunervolkje om in het schijnsel der maan een landjonker te schaken of meiden hun lijnwaad te jatten of achter een hek een kip de kop om te draaien. Hij was zo menig keer vertrokken als een kat levens heeft en even zoveel keren met ledige zakken teruggekeerd naar zijn vader de wijkagent, die een emmer tranen had vergoten telkenmale hij hem weder zag.

Uit: ULYSSES
James Joyce
Vert: Paul Claes en Mon Nys
De Bezige Bij

zondag 18 augustus 2019

Mannenlucht

Zal ik zeggen wat het is?
Over hun hele huid ligt iets als een heel heel fijne sluier of een web, zo fijn of hoe heet dat alweer gaasdoek, en zonder het te weten verspreiden zij de hele tijd dat spinsel, onvoorstelbaar fijn, als de kleuren van de regenboog. ‘t Blijft hangen in al wat ze uittrekt. Voet van haar kous. Warme schoen. Korset. Broek: even trappen en die is uit. Goedendag en tot ziens. Ook de kat zit altijd op het bed aan haar onderhemd te snuffelen. ‘k Zou haar geur uit duizend herkennen. Badwater ook. Doet me aan aardbeien met slagroom denken. Waar zou het nu precies vandaan komen? Daarvandaan of van de oksels of van onder de hals. Want het komt uit alle hoeken en gaten. Hyacintenparfum uit olie of ether of zo. Muskusrat. Zakje onder hun staart. Eén korreltje geeft jarenlang geur af. Honden aan mekaars achterste. Goedenavond. Navond. Hoe ruikt het met je? Snuf. Snuf. Heel goed, dank je. Dieren laten er zich door leiden. Tja, als je het zo bekijkt. Wij doen net hetzelfde. Sommige vrouwen, bijvoorbeeld, schrikken je af als ze hun periode hebben. Je komt dichterbij. Krijg je een luchtje waar je van achterovervalt. Iets als? Bedorven pekelharing of. Bah! Verboden op het gras te lopen.
Misschien geven wij een mannenlucht voor ze af. Zoals wat? Onlangs lagen er handschoenen met een sigarenlucht op het bureau van Lange John. Adem? Komt van wat je eet en drinkt. Nee. Mannenlucht bedoel ik. Heeft er vast wat mee te maken want priesters van wie men aanneemt dat ze die zijn anders. Vrouwen zwermen eromheen als vliegen om stroop. Mogen niet bij het altaar maar willen met alle geweld. De boom van de verboden priester. Eerwaarde vader, wilt U? Laat me de eerste zijn die. Het verspreidt zich door het hele lichaam. Doortrekt het. Levensbron. Is toch wel uiterst vreemd, die geur. Selderiesaus.

Uit: ULYSSES
James Joyce
Vert: Paul Claes en Mon Nys
De Bezige Bijk