dinsdag 20 augustus 2019

De zoon van de wijkagent



Frank die als leerling in dienst was geweest bij een brandewijnexpediteur met een wijnkelder in Bordeaux, sprak Frans als een heer en dat was zijn enige kunnen. Van kindsbeen af was deze Frank een nietsnutter geweest, die zijn vader, een wijkagent, die hem kwalijk op school kon houden om te leren schrijven en kaartlezen, had ingeschreven aan de universiteit om werktuigkunde te studeren, doch hij was als een jong veulen op hol geslagen en was meer vertrouwd met de justitie en de plaatselijke ordehandhaver dan met zijn leerboeken. De ene keer wilde hij komediant worden, dan weer zoetelaar of zwendelaar bij de wedrennen, dan weder kon niets hem afhouden van de berenbijt en de hanenmat, dan weder koos hij voor het ruime sop of voor het afschuimen der wegen met het zigeunervolkje om in het schijnsel der maan een landjonker te schaken of meiden hun lijnwaad te jatten of achter een hek een kip de kop om te draaien. Hij was zo menig keer vertrokken als een kat levens heeft en even zoveel keren met ledige zakken teruggekeerd naar zijn vader de wijkagent, die een emmer tranen had vergoten telkenmale hij hem weder zag.

Uit: ULYSSES
James Joyce
Vert: Paul Claes en Mon Nys
De Bezige Bij

Geen opmerkingen:

Een reactie posten