zondag 30 oktober 2016

Blauwbilgorgel


Ik ben de blauwbilgorgel,
Mijn vader was een porgel,
Mijn moeder was een porulan,
Daar komen vreemde kind’ren van.
Raban ! Raban ! Raban !

Ik ben een blauwbilgorgel
Ik lust alleen maar korgel,
Behalve als de nachtuil krijst,
Dan eet ik riep en rimmelrijst.
Rabijst ! Rabijst ! Rabijst !


Ik ben een blauwbilgorgel,
Als ik niet wok of worgel,
Dan lig ik languit in de zon
En knoester met mijn knezidon.
Rabon ! Rabon ! Rabon !


Ik ben een blauwbilgorgel
Eens sterf ik aan de schorgel,
En schrompel als een kriks ineen
En word een blauwe kiezelsteen.
Ga heen ! Ga heen ! Ga heen !



zaterdag 8 oktober 2016

Bruine vingers



Dus je ziet, het is jouw omgeving opgevallen dat je te onstuimig leeft. Je eet amper, wat niet erg hoeft te zijn, je bent nooit een grote eter geweest, de magerste spriet van de klas, ieder leerjaar opnieuw, maar het is een terminale combinatie wanneer je ook nog eens de fles weet te vinden en paft. Jij hangt aan de sigaretten als waren het zuurstofapparaatjes. Neen, niemand zal je vrankweg in je gezicht gooien dat je een drankprobleem hebt. Overigens zit je zolang het daglicht heerst uitsluitend aan de koffie. Je zou het niet eens kunnen, alcohol drinken overdag. Maar ’s avonds is er altijd wel een gelegenheid de laatste tijd om het glas te heffen, een verjaardag hier, een vernissage ginder, een feestje ginds, en dan weet je van geen ophouden. Een ongeleid projectiel. Je hebt geen drankprobleem, herhaal dat maar als een mantra, beste jongen. Geen drankprobleem. Geen. Maar je zit er verdomd wel dichtbij. Zeg iets tegen die mooie vriendin van je. Alles is in orde. Het wordt geen gewoonte. Morgen drink je niet. De kurk erop. En ook die sigaretten ben je beu. Zij nog meer. Want je stinkt uit je bek, het is daar een kerkhof van dode wormen, je muil smaakt naar natte vodden en nog nattere modder, een cadeau is het niet jou te moeten zoenen. Tenzij dan voor een niet-roker. Maar dat is zij niet. Ze hoort je elke ochtend hoesten en rochelen. Ze duldt je bruine vingers in haar als je vrijt. En ze vreest, met reden, dat jij sneller dan gedacht op dat rugje van jou rustig rotten kan. Dat gerammel in je bast is misschien al kanker. Zou kunnen. Maar naar een dokter ga je niet. Naar dokters dient men te gaan voor pietluttigheden, niet voor ziekten. Er is een acupuncturist in de stad die het vak in China heeft geleerd, waar acupunctuur niet acupunctuur heet, maar pinyin. Die kerel stopt voor een stevig bedrag dat door de ziekenfondsen niet wordt terugbetaald een paar titaannaalden in je oor en meteen is de behoefte aan nicotine verdwenen. Abracadabra. Die man ga je opzoeken. Spoedig. Beloofd. En misschien kan hij zijn naalden ook nog in een ander lichaamsdeel van je pinyinnen, en stop je zo wél met dat dagdagelijkse gedrink van je. Zeg het. En daarna zal je in bed kruipen, op haar plaats die nog een beetje warm is en naar haar geurt. O mijn god, je ziet haar graag en speelt haar spelend kwijt.


Uit: Spoo Pee Doo
Dimitri Verhulst
Atlas Contact  Amsterdam Antwerpen 

maandag 5 september 2016

De eerste keer



" De eerste keer was zomer," zei ze. "Hoogzomer. Ik droeg een blauw linnen rokje en een witte blouse met kant en een geel vestje met lange mouwen. Ik was serveerster. Ik zoende hem op zijn oor en hij zei dat het oor een afbeelding is van de mens als embryo en toen voelde ik zijn tong in mijn oor en mijn buik vulde zich en het enige wat ik op dat moment dacht was : laat alles gaan, alles, niet meer denken, niets meer, alles. En daar was hij, zijn hand op mijn borst, zijn lippen in mijn hals. Ik voelde de kom van zijn rug, waar de rug overgaat in de billen, daar, en ik voelde de warmte van zijn lichaam en ik zei : ja, en hij groeide in mijn hand en groeide, en ik opende mijn benen en daar was hij en ik duizelde, ik duizelde van die tong in mijn oor en zijn lippen in mijn hals en op mijn borst, ja, zei ik, ja, ik voelde hem en weer niet en toen weer wel, hij was een dier en zijn mond ging tussen mijn borsten, over mijn buik, mijn dijen, het was alsof ik in zee zwom. Het was alsof ik uitvloeide. Ik zag allerlei dingen : een huis, kamers, een bos, weiden, een dood paard. Daar was hij en ik voelde hem in mij en ik zei : ik wil het nu, ik wil je. En daarna fietsten we naar de stad, ik zat achterop, en we gingen door de boslaan en ik neuriede en ik dacht : waarom zeggen ze dat de eerste keer niet mooi is, dit was het mooiste. Het rook naar kamperfoelie."


Uit: Het grote verlangen
Marcel Möring
Ulysses
De Bezige Bij Amsterdam

zondag 31 juli 2016

Ballade van de kleinigheden


Ik ken de brokken in de melk 
Ik ken de mensen aan hun frak 
Ik ken de bloemen aan hun kelk 
Ik ken de appel aan z'n tak 
Ik ken Jan Vlijt en Jan Gemak
Ik ken de zon en 't regenlied 
Ik ken de snelle en de slak 
Ik ken alleen mezelve niet 

Ik ken de monnik aan z'n pij 
Ik ken het wambuis aan de sjaal 
Ik ken de heer aan z'n lakei 
Ik ken de nonnen aan hun voile 
Ik ken de gokker aan z'n taal 
Ik ken de wijn aan z'n gebied 
Ik ken de zotten aan hun maal 
Ik ken alleen mezelve niet 

Ik ken het muildier en de paarden 
Ik ken hun lasten en hun kracht 
Ik ken de fiches en hun waarde 
Ik ken, en neem me dus in acht 
De zonde van 't Boheems geslacht 
Ik ken Yvonne en Margriet 
Ik ken de sterke Roomse macht 
Ik ken alleen mezelve niet 

Prince, ik ken het altegader 
Ik ken wie bleek, wie donker ziet 
Ik ken de dood, ons aller vader 
Ik ken alleen mezelve niet

François Villon  La ballade des menus propos
vert: Ernst van Altena

http://dai.ly/x31f4u1
Dimitri van Toren

woensdag 27 juli 2016

Gekmakend verlangen



Hoe had hij haar ooit kunnen vergeten?
Haar gezicht, weliswaar magerder en langer geworden, had niets aan toverkracht ingeboet. De lippen waren misschien wat aan de dunne kant, maar de fijne streepjes die zo makkelijk naast de mondhoeken verschenen, vond hij weer even aanbiddelijk als twee jaar daarvoor.
Haar korte, grijze, flanellen schooluniformrok volgde het ritme van haar pas, die ietwat vertraagde - naar hij meende of hoopte- alsof dit ook voor haar een ontmoeting was die ze probeerde te rekken.
Keek ze hem aan? Ja, ze keek hem aan. In een reflex keek hij weg. Zodra hij de moed had gevonden opnieuw een blik op haar te werpen, was zij het die de ogen afwendde. Vervolgens deed ook hij alsof hij haar niet  zag. Enkele tellen later dacht hij haar zoeklicht weer over zijn gezicht te voelen glijden. En ineens wist hij helemaal niet meer hoe of waarheen te kijken. De naaktheid van haar nog winters bleke benen werd ondraaglijk tastbaar. Het roze marmerpatroon van hun doorbloeding bezorgde hem oorsuizingen van begeerte, deed hem knarsetanden van het gekmakende verlangen om langs de gladde wand van haar dij omhoog te klauteren tot bij het feestmaal onder haar rok, om haar slipje vol haar en heuvel op te peuzelen en zich gulzig te wentelen in het tropische inwendige van haar maagdenvlees.
Hier ter plekke, nu meteen!
Was het mogelijk om verslaafd te zijn aan een substantie waar je nog nooit van had geproefd? 


Uit: Liefde bij wijze van spreken.
Yves Petry
De Bezige Bij.

zaterdag 23 juli 2016

Bitch



Ik heb altijd wel rozen staan van deze of gene, mooie bloemen zijn dat. Maar de seks die daarop volgen moet, vind ik oppervlakkig. De rozen fluisteren dat ze het menen, het menen, tot ze verleppen.  Ik ben te beklagen want ik meen het niet. De jongens hebben allemaal hetzelfde eigenschappenpakket, er zitten zelfs geen foutjes bij. Ik zou wel eens van iemand willen houden. Hoor wie het zegt, men noemt mij bitch. Dat moet ik wel zijn want ik woon alleen en ben eigenlijk wel mooi. Mijn generatie zal gemiddeld negentig jaar worden en dat ik bijna een eeuw zal leven zonder van iemand gehouden te hebben, dat is mijn angst.
Een leventje voor de mooiigheid is in het geniep een zwaar leven.

Uit: Sleur is een roofdier 
D. Hooijer
Rainbow pockets

donderdag 14 juli 2016

Romantisch gelul



Wakker worden naast haar is bijna net zo mooi als samen wakker blijven. Tussen glimlachende vingers zacht als lentegras vind ik tot mijn verbazing mijn eigen hoofd terug. Toen ik nog alleen sliep, had ik voor mijn uitgeput ronkende lijf een verstevigde en gestutte brits nodig ter grootte van een olifantentrog. En dan nog. Maar als we ons in elkaar vouwen, hebben we voor de hele nacht samen genoeg aan een streep maanlicht die valt door het open raam. In elkaar verstrengeld zijn we minder dan de som der delen, alsof het verlangen om bij elkaar te zijn zo groot is dat ons bestaan begint te overlappen.
Romantisch gelul natuurlijk, maar laat me maar even. Ik heb er enorme behoefte aan om erin te geloven. Ik heb al veel te lang gelijk gehad door nergens in te geloven.
En ik geloofde erin dat elke nieuwe dag een cascade van betekeningsvolle belevenissen zou worden, die begon met de steeds uitbundiger uitgevoerde reclame voor la dolce vita zoenend in het warme ochtendlicht voor de grote open  ramen van de pittoresk aanrommelende piazza en die ons lachend over ons eigen gelach heen buitelend naar beneden voerde over de trappen van ons palazzo en hand in hand de dag in stuurde, waar de stad was en het leven en waar duizenden avonturen onopgemerkt en niet beleefd zouden blijven als wij ze niet zouden vinden zonder ze te zoeken, totdat we aan het einde van de avond rozig en voldaan zouden aanspoelen op het zachte strand van elkaars lijven. Omdat ik erin geloofde , gebeurde het ook precies zo. Momenten waren rond en vol betekenis als rode, rijpe vruchten waarvan het sap langs je kin druipt als je je tanden erin zet omdat je ze niet kunt behappen. De stad leek al sinds eeuwen voor ons te zijn opgetuigd.
Alles had zin. Alles had eindelijk zin. 


uit: Brieven uit Genua
Ilja Leonard Pfeijffer
Arbeiderspers Amsterdam

zaterdag 2 juli 2016

Trouwen




Uiteindelijk heeft hij geen respect voor enige versie van denken die in het schakelschema van computers kan worden belichaamd. Hoe langer hij met de computerbranche te maken heeft, des te meer lijkt het in zijn ogen op schaak: een eng, uit verzonnen regels bestaand wereldje dat jongens die er op een bepaalde manier gevoelig voor zijn opslokt en half gek maakt, net zo half gek als hij, zodat al die tijd dat ze in de waan verkeren dat zij het spelletje spelen, het spelletje in werkelijkheid hén speelt.
Het is een wereld waaraan hij kan ontsnappen - het is nog niet te laat. Een tweede mogelijkheid is zich ermee verzoenen, zoals hij alle jonge mannen om zich heen ziet doen, de ene na de andere : berusten in een huwelijk en een huis en een auto, berusten in een realistischer versie van wat het leven te bieden heeft, al hun energie in hun werk steken.
Het ergert hem om te zien hoe goed dat realiteitsprincipe werkt, hoe, omdat de eenzaamheid hem op de hielen zit, de sproetige jongen genoegen neemt met het meisje met het doffe haar en de dikke benen, hoe iedere pot, hoe scheef ook, uiteindelijk een dekseltje vindt. Is dat zijn probleem, en is het werkelijk zo eenvoudig: dat hij zijn marktwaarde al die tijd heeft overschat, zichzelf heeft wijsgemaakt dat zijn plaats onder beeldhouwsters en actrices was terwijl hij in werkelijkheid bij de kleuterjuf in de woonwijk of de aankomend cheffin van de schoenwinkel hoort?
Trouwen : wie had gedacht dat hij die aandrang zou voelen om te trouwen, al is het nog zo zwak! Hij geeft er niet aan toe, nog niet. Maar het is een mogelijkheid waarmee hij speelt als hij tijdens de lange winteravonden zijn brood met worstjes zit eten voor de gaskachel en naar de radio luistert, terwijl op de achtergrond de regen tegen de ramen klettert.


Uit: Portret van een jonge man
J.M. Coetzee
Rainbow pockets

zaterdag 18 juni 2016

De ware liefde



Natuurlijk is de liefde een mythe. We hebben allemaal, zodra we iemand hebben gevonden, de ware gevonden. Daar geloven we heilig in. Maar er wonen zeven miljard mensen op deze aarde, van wie de helft van het geslacht dat ons interesseert. Hebben we die drieënhalf miljard allemaal uitgeprobeerd om na een verantwoord selectieproces de enige ware te identificeren? Hebben we wel eens uitgerekend hoe groot de statistische kans is dat we onze enige ware bij toeval zijn tegengekomen?
En dan nog zoiets. Alle vrienden en vriendinnen van mijn studententijd neukten er lustig op los in losse en vaste relaties die kwamen en gingen als hitjes op de radio, totdat ze ongeveer dertig waren. Verdomd als het niet waar is. Iedereen had rond zijn dertigste de ware liefde gevonden. Heel toevallig allemaal.
De liefde is een keuze. Het is een besluit waarvan je je voorneemt om er heel hardnekkig te blijven in geloven. Het klinkt misschien niet zo romantisch om het zo te zeggen, maar als je er goed over nadenkt, is het eigenlijk veel romantischer dan het gangbare model van twee hulpeloze individuen die  door het noodlot in elkanders armen worden gedreven als botsende protonen in een deeltjesversneller. Het besluit om van iemand te houden en de moeite te doen om te bouwen en een gemeenschappelijk verhaal te maken van de wederzijdse toewijding, dat zo rijk wordt dat je het als het enige ware gaat beschouwen, dat is mooi, menselijk en heldhaftig. Dat ontroert. Toeval ontroert niet. De mythe die we eromheen verzinnen, is de ware poëzie, onze zwakte en onze kracht, ons wezen.


Uit: Brieven uit Genua
Ilja Leonard Pfeijffer
Arbeiderspers Amsterdam

dinsdag 24 mei 2016

Weerloos



“Maar nu ligt mijn geblutste kuras als een hoop schroot onder de keukentafel. Mijn maliënkolder heb ik in de hoek geschopt. Mijn leren borststukken heb ik afgerukt en uit het raam gegooid. Het brandwerende onderhemd heb ik van mijn lijf gescheurd en in een vuilniszak gepropt. En ook mijn huid heb ik afgestroopt. Hij ligt als een verfrommeld vod tussen de lege flessen. Ik heb mijzelf met volle overgave volledig op het spel gezet. Willens en wetens ben ik weerloos tegen Stella’s woorden, haar gebaren en haar oogopslag. Een hand op mijn hand kan mij helen en een blik kan mij knakken. Het maakt mij intens gelukkig om haar blij te zien en intens verdrietig, om niet te zeggen wanhopig, als ik het idee heb dat ik per ongeluk iets verkeerds heb gezegd, zoals toen ik zei dat ze te veel had betaald voor de rozen die ze van de zwarte straatverkoopster had gekocht, of gedaan, zoals toen ik een keer in mijn slaap in haar gezicht had gehoest. En ik ben bang. Het is goed zo. Het was tijd. Het is niet zo makkelijk als je denkt om iets te voelen. Er is moed voor nodig.”


Uit: Brieven uit Genua
Ilja Leonard Pfeijffer
Arbeiderspers Amsterdam

zaterdag 14 mei 2016

Sinds jou ben ik alleen


( Brieven aan Gelya)

...
Ik begreep dat ik de laatste jaren, sinds ik serieus ben gaan schrijven, onbewust omstandigheden en verbintenissen heb vermeden die de potentie hadden om mij teveel te raken. Om aan de boom te kunnen schudden moet ik zelf stabiel zijn. Geef mij een plek om te staan en ik zal de aarde bewegen. En die plek om te staan bevindt zich noodgedwongen in de kalme zwarte leegte buiten de dampkring van verzengende emoties, onttrokken aan de zwaartekracht van verantwoordelijkheid voor anderen.
  Maar dat betekent nogal wat. Dat heeft nogal wat consequenties. Dat verklaart veel. Precies daarom heb ik mij, sinds ik schrijf, als een lafaard op kousenvoeten teruggetrokken uit iedere relatie met een vrouw die wel eens met recht van mij zou kunnen verwachten dat ik mij oprecht met haar verbonden zou voelen en mij haar stemmingswisselingen, zorgen en problemen persoonlijk zou aantrekken. Dat kan niet. Dat kan ik mij niet permitteren. Daartegen moet ik mijzelf beschermen. Ik huil wel op papier als ik moet huilen. Als ik in het echt huil, wordt mijn papier nat en vloeit de inkt uit, waardoor alles onleesbaar wordt.
  Jij bent de laatste vrouw geweest die ik heb toegelaten in de zone waar ik gekwetst kan worden. Maar jij bent wijs. Jij bent mijn kleine Boeddha. Jij maakt mij rustig omdat je niets van mij verwacht.
  En sinds jou ben ik alleen. En dat is goed. Een beetje belangeloos neuken vind ik wel mooi. Maar het hoeft ook niet. Het is niet belangrijk. Misschien liever niet eigenlijk. Dan moet je weer je sokken uittrekken en je oksels wassen. Gymnastiek doen. Misschien heb ik wel genoeg geneukt in mijn leven. Ik snap het, ik heb het begrepen, dank jullie wel, het was mooi, maar zullen we nu gewoon rustig een drankje drinken in een Italiaanse zomer en met trage gebaren elkaar olijven toedelen terwijl we lang en goed spreken over ware dingen zonder dat ik mij er zorgen moet over maken dat ik op het einde van een mooie avond nog een stukje van mijzelf in iemand moet prakken om de illusie in stand te houden dat ik in staat ben om te geven?
.... 


Uit: Brieven uit Genua
Ilja Leonard Pfeijffer
Arbeiderspers Amsterdam

dinsdag 26 april 2016

Ongeremde liefdesbeleving




Wanneer hij op de velocipède reed, gebruikte hij een acrobatenbroek, kousen als van een doedelzakspeler en een detectiveped, maar wanneer hij te voet was droeg hij een onberispelijk linnen pak, witte schoenen, een zijden zelfbinder, een matelot en een rottinkje in zijn hand. Hij had bleke ogen die zijn zeevarende uiterlijk nog opvallender maakten en een snorretje van stug eekhoornhaar. Hij was minstens vijftien jaar ouder dan zijn vrouw, maar zijn jeugdige interesses, zijn wakkere vastbeslotenheid om haar gelukkig te maken en zijn deugden als minnaar maakten dat verschil weer goed. En inderdaad, wie deze veertiger met zijn bedachtzame optreden, zijn zijden halsband en zijn circusfiets ontmoette, had nooit kunnen denken dat hij met zij jonge vrouw verbonden was in een ongeremde liefdesbeleving en dat ze aan hun wederkerig gevoelde aandrang toegaven, wanneer de inspiratie maar in hen oprees en op de plaatsen die daarvoor het minst in aanmerking kwamen, zoals ze al gedaan hadden sinds ze elkaar leerden kennen en dat dan met een hartstocht die slechts tot groter diepte en voller rijkdom uitgroeide naarmate de tijd verstreek en de omstandigheden ongebruikelijker waren.
Gaston was niet alleen een een onstuimig minnaar, met een veelzijdigheid en een verbeeldingskracht die onuitputtelijk waren, hij was wellicht in de geschiedenis van het mensenras de eerste man die zichzelf en zijn geliefde bijna de dood injoeg toen hij met zijn klein vliegtuigje een noodlanding maakte om geen andere reden dan dat ze elkaar wilden beminnen in een veld vol viooltjes.


Uit: Honderd jaar eenzaamheid
Gabriël Garcia Marquez
Meulenhoff  

dinsdag 5 april 2016

Leger




Toen ging hij naar de deur en keek naar hen. Het waren drie regimenten en hun marstempo, gelijkgetrokken door de galeitrommen, deed de aarde dreunen. Hun snuivende ademhaling als van een veelkoppige draak vervulde de helderheid van het middaguur met een verpestende damp. Ze waren klein, gedrongen, woest. Ze zweetten het zweet van paarden en stonken naar in de zon verschrompeld aas en bezaten de zwijgende, ondoordringbare verbetenheid van de mannen van de hoogvlakte. Ofschoon het langer dan een uur duurde voordat ze allemaal voorbij waren, had men kunnen denken dat het slechts een paar pelotons waren die alsmaar rondjes liepen, want ze waren allemaal hetzelfde, zonen van dezelfde moeder, en allen droegen met dezelfde afgestomptheid het gewicht van hun ransels en veldflessen en de schande van hun geweren met de gevelde bajonetten en de last van hun blinde gehoorzaamheid en hun stompzinnig eergevoel.


Uit: Honderd jaar eenzaamheid
Gabriël Garcia Marquez
Meulenhoff Amsterdam

zondag 27 maart 2016

Haat en liefde


( Twee vrouwen waren verliefd op dezelfde man, bleven gans hun leven liefdesrivalen en werden oud...)


Al vele jaren smeekte ze God slechts één ding: dat hij haar niet zou straffen door haar eerder te laten sterven dan Rebeca. Telkens wanneer ze langs haar huis kwam en het voortschrijdende verval opmerkte, troostte ze zich met de gedachte dat God haar gebed verhoorde. Op een middag, toen ze op de waranda zat te naaien, werd ze besprongen door de zekerheid dat ze nog altijd op deze plaats, in deze houding en onder ditzelfde licht zou zitten wanneer men haar het bericht van Rebeca's dood zou komen melden. Ze ging erop zitten wachten, zoals men wacht op een brief, en het is wel zeker dat ze in een bepaalde periode knopen afrukte en ze weer aanzette om het wachten niet nog langer en nog smartelijker te laten worden door gebrek aan werk.
Niemand in huis gaf er zich toen rekenschap van dat Amaranta een schitterende lijkwade borduurde voor Rebeca. Later, toen Aureliano Triste vertelde dat hij haar gezien had en dat ze veranderd was in een geestesverschijning, met haar gekloofde huid en nog maar een paar vergeelde haren op haar schedel, verbaasde Amaranta zich geen ogenblik, omdat hier een spookbeeld werd beschreven  dat geheel overeenstemde met wat zij zich al lang voorstelde.
Ze had zich voorgenomen het lijk van Rebeca bij te werken , de vernielingen in het gezicht met paraffine te verhullen en haar een pruik te bezorgen van het haar van de heiligenbeelden. Ze zou een prachtig lijk vervaardigen, in een doodskleed van lijnwade en in een kist die zou worden gevoerd met pluche en met purperen lubben, en daarna zou ze haar met een schitterende begrafenis ter beschikking stellen aan de wormen. Ze werkte het plan uit met zoveel haat, dat het met een schok tot haar doordrong dat ze precies hetzelfde gedaan zou hebben als ze uit liefde had gehandeld. Desondanks liet ze zich door haar verwarring niet overrompelen maar bleef ze de bijzonderheden zo nauwgezet vervolmaken dat ze tenslotte een ware specialiste werd, een virtuose in het ritueel van de dood.
Er was slechts één ding waarmee haar huiveringwekkend plan geen rekening hield en dat was de mogelijkheid dat ze, ondanks haar tot God gerichte smeekbeden, wel eens eerder zou kunnen sterven dan Rebeca.



Uit: Honderd jaar eenzaamheid
Gabriël Garcia Marquez
Meulenhoff Amsterdam

maandag 21 maart 2016

Een beetje bijna heilig zijn



Een zwemmer is een ruiter
Zwemmen is losbandig slapen in spartelend water,
is liefhebben met elke nog bruikbare porie,
is eindeloos vrij zijn en inwendig zegevieren.

En zwemmen is de eenzaamheid betasten met vingers,
is met armen en benen aloude geheimen vertellen
aan het altijd alles begrijpende water.

Ik moet bekennen dat ik gek ben van het water.
Want in het water adem ik water, in het water
word ik een schepper die zijn schepping omhelst 

en in het water kan men nooit geheel alleen zijn
en toch nog eenzaam blijven.

Zwemmen is een beetje bijna heilig zijn.


Paul Snoek
Uit de bundel 'Hercules. Gedichten', Brussel/Manteau, 1960

maandag 29 februari 2016

Varkensstaart



Ze waren neef en nicht. Ze waren opgegroeid in de oude nederzetting die hun beider voorvaderen door hard werken en een goede leefwijze hadden veranderd in een van de welvarendste dorpen van de provincie. Hun huwelijk was al te voorzien geweest vanaf het moment dat ze  ter wereld kwamen, maar toen ze de wens uitdrukten om te trouwen, trachtten hun eigen verwanten dat te verhinderen. Deze op zichzelf gezonde eindproducten van  twee eeuwenlang gekruiste rassen zouden, zo vreesde men, tot hun schande slechts hagedissen kunnen voortbrengen. Er bestond reeds een huiveringwekkend precedent. Een tante van Ursula, getrouwd met een oom van José Arcadia Buendia, had een zoon verwekt die zijn leven lang rondliep in wijde ballonbroeken en die tenslotte doodbloedde nadat hij tweeënveertig jaar had geleefd in de meest ongerepte staat van maagdelijkheid, omdat hij geboren en getogen was met een kraakbeenachtige staart in de vorm van een kurkentrekker en met een harig kwastje aan de punt. Een varkensstaart die hij nooit aan een vrouw liet zien en die hem het leven kostte toen een bevriende slager zo goed was om hem met een hakbijl af te kappen.
In de ontstuimigheid van zijn negentien jaren loste José Arcadia Buendia het probleem op met een enkel zinnetje: "Het kan me niet schelen om varkentjes te krijgen, als ze maar kunnen praten." Zodat ze onder muziek en vuurwerk in het huwelijk traden, een feest dat drie dagen duurde.
Vanaf dat moment zouden ze gelukkig zijn geweest als Ursula's moeder haar niet de stuipen op het lijf had gejaagd met allerlei sinistere voorspellingen over haar nakomelingschap, totdat ze zowaar wist te bereiken dat haar dochter de voltrekking van het huwelijk weigerde. Uit vrees dat haar stevig gebouwde en eigengereide echtgenoot haar in de slaap zou overweldigen, hulde Ursula zich voor het naar bed gaan in een primitieve, door haar moeder vervaardigde broek, gemaakt van zeildoek en versterkt met een systeem van onderling kruisende riemen die aan de voorkant werden afgesloten met een forse ijzeren gesp.
Zo leefden ze een paar maanden met elkaar. Overdag hoedde hij zijn vechthanen en zat zij te borduren bij haar moeder. 's Nachts worstelden ze urenlang met een van begeerte vervulde verbetenheid die op zichzelf al een goede vervanging van de liefdesdaad leek, totdat het dorpsvolk er met zijn fijne neus de lucht van kreeg dat er iets onregelmatigs aan de hand was en het gerucht de ronde deed dat Ursula een jaar na  haar huwelijk nog maagd was omdat haar echtgenoot impotent was. José Arcadia Buendia was de laatste die het praatje hoorde...


Uit: "Honderd jaar eenzaamheid"
Gabriël Garcia Marquez
Meulenhoff Amsterdam

dinsdag 9 februari 2016

Alsjeblieft-mannetje




Hij behoort tot de mannen die door vrouwen, als ze een troetelnaam nodig hebben, bij voorkeur als Beer worden aangeduid. 
Vrouwen van zeer verschillende aard hebben hem als hun beer aangeduid, onafhankelijk van elkaar. Daar moet iets in zitten. Bedoeld is waarschijnlijk het lief-aanmatigende, maar ook heel sterke en langzame en zware, het teder -speelse, het grillig-koddige van een kleinogig beest, dat plotseling heel boosaardig en gewelddadig kan zijn, onberekenbaar, nu eens een aandoenlijk alsjeblieft-mannetje dat ter wille van een klontje lummelig ronddraait, zodat je over het medelijden heen verrukt bent van dit ruige toonbeeld van onnozelheid, en dan weer, zonder dat er voor een dergelijke verandering reden schijnt te zijn, een beest dat door geen belemmering te stuiten is en niet meer met suiker in toom is te houden, dat van geen spel weet en dat niet ophoudt eer het zijn slachtoffer totaal aan stuken heeft gereten ( zij is bang van hem) en die de volgende morgen, ontnuchterd van zijn verstandsverbijstering die een nacht lang ( tot de vogels sjilpen en de zon schijnt ) alles stuk heeft gepraat, ontnuchterd en beschaamd is van de onzekerheid wat hij eigenlijk allemaal heeft gezegd. De volgende dag verontschuldigt hij zich dan weer met klauwloze poten. Dan speelt hij weer voor alsjeblieft-mannetje. Maar zij weet dat hij weer los zal barsten, en zijn verontschuldiging verandert hem niet. Telkens en telkens weer zal hij er niet van te weerhouden zijn alles met zijn scherpe woorden uiteen te rijten.


Uit: Gantenbein
Max Frisch
Meulenhoff

zondag 24 januari 2016

Dood gewoon




Die erbij zijn geweest, de laatsten die hem nog hebben gesproken, toevallige kennissen, zeggen dat hij die avond niet anders dan anders was, opgewekt, niet overmoedig. Ze aten lekker maar niet luxueus, er werd veel gepraat, gesprekken met niveau, waarbij hij althans in het begin, naar het schijnt, niet stiller was dan de anderen. Iemand beweert verbaasd te zijn geweest over zijn vermoeide blik bij het luisteren; dan weer deed hij mee, om erbij te zijn, geestig, dus niet anders dan men hem kende. Later ging het hele stel nog naar een bar, waar ze eerst met de jas aan bleven staan, later bij anderen gingen zitten die hem niet kenden; misschien werd hij daarom stil. Hij bestelde enkel nog koffie. Toen hij later uit het toilet terugkwam, zeggen ze, zag hij bleek, maar eigenlijk merkten ze het pas toen hij, zonder weer te gaan zitten, zich verontschuldigde en zei dat hij naar huis wilde, zich plotseling niet zo best voelde. Hij nam kort afscheid, zonder handen te geven, luchtigweg, om hun gesprek niet te onderbreken. Iemand zei nog: Wacht nou even, wij blijven hier ook geen wortel schieten! Hij was echter, zeggen ze, niet te houden, en toen de vestiairejuffrouw eindelijk zijn jas gaf, trok hij die niet aan, maar nam hem over de arm, alsof hij haast had. Ze zeggen allemaal dat hij niet veel gedronken had en ze wisten niet eens zeker of hij zich werkelijk niet goed voelde of dat of dat het misschien maar een voorwendsel was; hij glimlachte. Misschien had hij nog een andere afspraak. De dames namen hem vleiend in de maling; hij scheen op de verdachtmaking in te gaan maar zonder een woord te zeggen. Ze moesten hem laten gaan. Het was nog niet eens twaalf uur. Toen ze daarna zijn vergeten pijp op tafel zagen liggen, was het te laat om hem achterna te lopen.... De dood moet zijn ingetreden vlak nadat hij in zijn wagen was gestapt, het parkeerlicht was aan, de motor liep, de richtingaanwijzer knipperde en knipperde, alsof hij ieder ogenblik weg wilde rijden. Toen er een agent kwam kijken waarom die wagen, met lopende  motor niet wegreed, zat hij rechtop, het hoofd achterover, met beide handen aan zijn opengerukte boord. Het moet een korte dood geweest zijn, en die er niet bij waren zeggen: een gemakkelijke dood, ( ik kan het mij niet voorstellen ) een dood zoals je hem zou wensen.


Uit: Gantenbein
Max Frisch
Meulenhoff

donderdag 21 januari 2016

Blindeman




Ik stel mij voor:
Een man krijgt een ongeluk, bijvoorbeeld een verkeersongeluk, snijwonden in het gezicht, er bestaat geen levensgevaar, alleen het gevaar dat hij zijn gezichtsvermogen verliest. Hij weet dat. Hij ligt in het ziekenhuis met verbonden ogen, lange tijd. Hij kan spreken, hij kan horen: vogels in het park voor het open raam, soms vliegtuigen, dan stemmen in de kamer, nachtelijke stilte, regen in de ochtendschemering. Hij kan ruiken:  appelmoes, bloemen, hygiëne. Hij kan denken wat hij wil, en hij denkt... op een morgen wordt het verband weggenomen, en hij ziet dat hij ziet, maar zwijgt; hij zegt het niet, dat hij ziet, niemand en nooit.
Ik stel mij voor:
Zijn leven voortaan, terwijl hij voor blinde speelt ook onder vier ogen, zijn omgang met mensen die niet weten dat hij hen ziet, zijn maatschappelijke mogelijkheden, zijn beroepsmogelijkheden, doordat hij nooit zegt wat hij ziet, een leven als spel, zijn vrijheid uit hoofde van een geheim enzovoort.
Noem hem maar Gantenbein.


Uit: Gantenbein
Max Frisch
Meulenhoff editie

dinsdag 5 januari 2016

Ervaren vrouw





Om halftwaalf 's nachts, nadat hij even in bed had gelezen en zijn ogen al waren dichtgevallen van vermoeidheid, schrok hij plotseling op en bedekte snel zijn lichaam met de deken toen ze op blote voeten naar hem toe kwam zonder dat hij de deur open of dicht had horen gaan. In het zwakke licht van de straatlantaren dat door de spleten van het luik scheen, liep ze eerst naar het bureau en legde het portret van haar vader met zijn donkere gezicht naar beneden. Daarna trok ze, zonder een woord te zeggen, de deken van hem af en kwam naast hem zitten en boog zich over hem heen en streelde met al haar vingers zijn harige borst en ook zijn buik en zijn heupen en omvatte met haar hand zijn geslachtsdeel. Toen hij iets probeerde te fluisteren, bedekte ze met haar hand zijn mond. Daarna nam ze zijn handen in de hare en legde een hand op elke borst en bracht haar lippen niet naar zijn lippen, maar naar zijn voorhoofd en fladderde met haar tong over zijn gezicht en over zijn gesloten oogleden. Langzaam en teder leidde ze hem stap voor stap, alsof ze sliep. Maar deze nacht verliet ze hem niet meteen nadat hij tot rust gekomen was, ze bleef en wees hem de weg alsof hij een onbekend land bezocht, leidde geduldig zijn vingers tussen de hare en leerde hem haar lichaam kennen, totdat ze hem geleerd had hoe hij genot met genot kon terugbetalen. Even bleef ze roerloos naast hem liggen, haar ademhaling traag en kalm, hij dacht bijna dat ze misschien in zijn bed in slaap was gevallen. Maar ze fluisterde: "niet slapen", en opnieuw beklom en bereed ze zijn lichaam en ditmaal deed ze dingen met hem die hij alleen maar kende  uit zijn dromen, en ditmaal lukte het hem om haar lichaam ook bevrediging te schenken. 
Om een uur 's nachts nam ze afscheid van hem terwijl ze door zijn krullen woelde en met een zachte vinger even zijn lippen streelde en tegen hem fluisterde: " Van allemaal ben jij waarschijnlijk degene die ik me zal blijven herinneren", en ze zette de foto van haar vader weer op zijn plek op het bureau en zweefde weg in haar nachthemd en deed de deur geluidloos achter zich dicht.


Uit: Judas
Amos Oz
De Bezige Bij

zondag 3 januari 2016

Gekwelde begeerte



's Nachts in zijn bed kroop hij altijd onder de deken en deed het licht uit, en dan zag hij de reflectie van de bliksem op de muur tegenover hem en hoorde hij de vuisten van de regen en de rollende donder als het ware met ijzeren kettingen op het pannendak slaan.
De nabijheid van kou, regen en wind bracht hem doorgaans in een diepe slaap, maar na een halfuur of een uur werd hij dan wakker doordat hij meende van beneden het geknars van een deur te horen of het geluid van stappen in de tuin. Meteen sprong hij naar het raam, wakker als een rover, en gluurde door de spleetjes van het luik om haar misschien de nacht 
in te zien verdwijnen, of omgekeerd, haar te zien thuiskomen en de deur achter zich op slot te doen. Alleen? Of niet alleen?
Deze mogelijkheid wekte bij hem een golf van blinde woede op, vermengd met zelfmedelijden en een soort bittere wrok jegens haar : Zij met haar geheimen. Zij met haar geheimzinnige 
spelletjes. Zij met de vreemde mannen die hier misschien rondliepen, kwamen en gingen in regenachtige, winderige nachten. Of niet kwamen en niet rondliepen, maar naar wie zij stiekem vertrok?
Maar wat is ze ze je eigenlijk verschuldigd? Omdat jij haar allerlei zielige verhalen hebt verteld over je teleurstellingen en over dat je in de steek werd gelaten, is zij dan verplicht in ruil daarvoor haar levensgeschiedenis of details over haar relaties te vertellen? Waarom eigenlijk? Wat heb je haar te bieden en welk recht heb je om van haar iets anders te verwachten dan je afgesproken salaris en de regelingen wat betreft de keuken en de was die jullie overeengekomen zijn op de dag dat jij hier bent aangekomen?
Daarmee kroop hij weer in bed, luisterde naar de regen of naar de diepe stilte tussen twee regenbuien in, viel even in slaap, werd wanhopig en woedend wakker, deed zijn bedlampje aan, las een paar pagina's zonder te begrijpen wat er stond, deed het licht uit, draaide zich om, vocht om zijn smartelijke begeerte te smoren onder de deken in het donker, deed het licht aan, ging zitten, hoorde het geknetter van een bromfiets door de lege straatjes, werd volledig overspoeld door een golf van razernij jegens haar, stond op, liep heen en weer door de kamer, ging aan het krakkemikkige bureau zitten of op de diepe vensterbank, alsof hij pal voor zijn ogen haar gestalte zag terwijl ze langzaam haar laarzen en haar kousen uittrok, haar jurk een beetje opgetrokken, de contouren van haar kuiten wit oplichtend naar hem in de duisternis haar ogen sarcastisch naar hem lachend : Ja? Pardon? Wilde je iets van me? Waar ontbreekt het je nu weer aan of wat heb je nu weer nodig? Bedrukt de eenzaamheid je een beetje? Of het berouw? En weer rende hij naar het raam, naar de deur, naar zijn keukenhoekje, schonk zichzelf een half glas goedkope wodka en slokte die in èèn teug naar binnen, alsof het een bittere medicijn was, ging terug naar bed, vervloekte zijn begeerte en haar ironische glimlach, haatte de pestigere groenige vonk in haar bruine ogen, die zich volkomen bewust waren van 
hun kracht, en haar donkere haar dat over haar linker borst golfde, haatte haar blote voeten en haar knieën, die precies tegenover hem knie aan knie wit oplichtten nadat ze haar kousen had uitgetrokken. Weer beukte de regen op de dakpannen, precies boven zijn opgewonden lichaam, en de wind geselde de toppen van de cipressen voor zijn raam en hij moest zijn begeerte lozen tussen zijn vingers en werd meteen overspoeld door een troebele golf van schaamte en weerzin en zwoer dit huis te verlaten dat hem medogenloos kwelde.


Uit: JUDAS
Amos  Oz
De Bezige Bij