donderdag 28 november 2019

Doen alsof



Sommige vrouwen huilden, maar de mannen niet. De mannen vertoonden één houding, de vrouwen een andere, merkte ze op. Tussen hen door waaide een vlaag van schitterende muziek : “De mens is uit een vrouw geboren”. Ze stonden als een groep, verenigd. De familie drong wat dichter naar de rand van het graf en keek strak naar de kist die daar met haar politoer en haar koperen handvatten in de aarde lag om voorgoed te worden begraven. De kist zag er te nieuw uit om voorgoed te worden begraven. Ze staarde in het graf. Daar lag haar moeder in die kist - de vrouw van wie ze had gehouden en die ze zo had gehaat. Het duizelde haar. Ze was bang flauw te vallen, maar ze moest kijken, ze moest voelen, het was de laatste kans die ze kreeg. De kluiten aarde ploften op de kist, drie kiezeltjes kwamen op het harde glanzende oppervlak neer; en op hetzelfde moment werd ze overweldigd door het besef van iets eeuwigs, van het leven dat met de dood vermengd raakte, van de dood die het leven werd. Want terwijl ze toekeek hoorde ze de mussen allengs sneller tsjilpen, ze hoorde wielen in de verte allengs luider rollen, het leven kwam allengs dichterbij....

Ze zag haar broer en zus naast elkaar staan, hun gezichten waren wazig, hun neuzen waren rood, de tranen stroomden erlangs. En haar vader was zo stram en zo star dat ze er krampachtig naar verlangde in lachen uit te barsten. Niemand kan zich zo voelen, dacht ze. Hij overdrijft. We voelen helemaal niets, dacht ze, we doen allemaal alsof.


Uit: De Jaren

Virginia Woolf
Uitgeverijathenaeum.nl

zondag 24 november 2019

De regen



Het regende. De fijne regen, een zacht buitje, spetterde op de straatstenen en maakte ze glibberig. Was het de moeite waard om een paraplu op te steken, was het noodzakelijk een huurkoets aan te houden, vroegen de mensen die uit de theaters kwamen zich af terwijl ze opkeken naar de milde, melkachtige lucht waarin doffe sterren stonden. Waar de regen op aarde viel, op akkers en tuinen, rees de geur van de aarde op. Hier balanceerde een druppel op een grasspriet, daar vulden druppels de kelk van een wilde bloem tot er een windvlaag kwam en de regen wegliep. Was het de moeite waard te gaan schuilen bij de meidoorn, bij de haag, leken de schapen te vragen; en de koeien, al losgelaten in de grijze weilanden, onder de wazige hagen, graasden verder, slaperig kauwend met regendruppels op hun vacht. Van de daken - hier in Westminster, daar in Ladbroke Grove- stroomde de regen; op volle zee prikten miljoenen puntjes in het blauwe monster, als in een onmetelijk stortbad. Over de imposante koepels, de hoge torens van sluimerende universiteitsstadjes, over loodgrijze bibliotheken en de musea, nu in een bleke wade gehuld, gleed de zachte regen naar beneden tot bij de monden van die fabelachtige lachers, de geklauwde spuwers bereikte en uitwaaierde in ontelbare ongelijke groeven. Een dronkeman, die in een smal steegje naast de kroeg uitgleed, vervloekte de regen. Vrouwen in barensnood hoorden de dokter tegen de vroedvrouw zeggen: “het regent.” En de beierende klokken van Oxford, die keer op keer hun buiteling maakten als trage bruinvissen in een zee van olie, reciteerden bespiegelend hun muzikale bezwering. De fijne regen, de zachte regen stroomde gelijkelijk over de gemijterden en de goedlopende, met een onpartijdigheid die de indruk wekte dat de God van de regen, als er al een God was, dacht: Laat de regen niet beperkt blijven tot de zeer wijzen, de zeer groten, maar laat al wat ademt, de grazers en de kauwers, de onwetenden, de ongelukkigen, zij die in ovens zwoegen om ontelbare exemplaren van dezelfde pot te bakken, zij die zich met hun vurige geest over onnavolgbare schrift buigen, en ook mevrouw Jones in de steeg, delen in mijn gulle gave.


Uit: De Jaren

Virginia Woolf
Uitgeverijathenaeum. nl

woensdag 30 oktober 2019

Kinderen



“Kinderen nemen, ze nemen, ze nemen, en als ze klaar zijn met nemen, dan  nemen ze  ook het laatste beetje nog. Pas als ze volwassen zijn, krijgen ze door wat géven is - als je geluk hebt, hoor. De helft leert het überhaupt nooit. En wat gebeurt er? Ze beginnen te geven aan geliefdes, aan vrienden, aan de Afghaanse windhond. Aan het eigen gebroed natuurlijk. Maar niets aan papa en mama. Dat zijn oude lullen met opvattingen uit andere tijden.”

Uit: Otmars Zonen
Peter Buwalda
De Bezige Bij

vrijdag 25 oktober 2019

Liefdesleven



“Wacht eens even, stop”. Begin jij je nou ook nog te mengen in mijn liefdesleven?”
Haar wrede opmerking over zijn afwezige ballen had iets beëindigd, zijn geduld, zijn incasseringsvermogen, zijn betuttelingstolerantie. Onvriendelijk wilde hij nu zijn, gemeen. “Hoe zit het eigenlijk met jou?” vroeg hij. “ Met tante Tosca en de spinnenwebben? Moet je niet eens een keer een vent? Iemand voor jezelf om lekker voor te zorgen? Zet een advertentie, Tosca, hang een briefje op, doe iets. En als je toch bezig bent, laat je asjeblieft bezwangeren zodat je naar hartelust flesjes kunt maken voor een écht kind.” Ze betastte haar ooit volle lange haar, dat ze had laten kortwieken, piekerig, zoals jk vrouwen het vaak hebben, waarschijnlijk lekker luchtig tijdens opvliegers zoals ze er nu een leek te krijgen. Hij kon haar coupe niet uitstaan. “Je bent nog geen dertig en je schrijft op 10 december al kerstkaarten. Dat is duf. Zit je in de overgang of zo?
I
Uit: Otmars zonen 
Peter Buwalda
De Bezige Bij

woensdag 16 oktober 2019

Borsten



....pijn dat ze me deden toen ze gespeend werd tot hij dokter Brady dat belladonna recept liet voorschrijven ik moest hem eraan laten zuigen zo hard waren ze hij zei dat die zoeter en dikker was dan die van een koe en toen wou ie me in de thee uitmelken nou die staat voor niks zou ik zo zeggen in de krant moest ie komen kon ik maar de helft van alles onthouden dan kon ik er een boek over schrijven de werken van Meester Poldy ja ze is zoveel zachter de huid een heel uur heeft hij eraan gezeten op de klok gemeten net of er een grote baby op me lag ze willen alles in hun mond steken al dat plezier dat mannen aan een vrouw hebben ik voel zijn mond nog O God ik moet me es uitrekken ik wou dat ie hier was of iemand anders om me helemaal te laten gaan en zo weer klaar te komen ik voel me van binnen helemaal gloeien of kon ik het maar dromen toen hij me de 2de keer achteraan met zijn vinger klaarkietelde had ik het zowat 5 minuten lang met mijn benen om hem heen daarna moest ik hem tegen mij aandrukken O God ik wou van alles schreeuwen neuk of schijt of noem maar op als ik er maar niet lelijk van word of rimpels krijg van de inspanning wie weet hoe hij dat opvat je wilt het voorzichtig aan doen met een man ze zijn niet allemaal zoals hij God zij dank er zijn er bij wie je het zo netjes moet doen ik zie het verschil wel hij doet het zonder te praten ik keek hem aan met zoon blik en met mijn haar een beetje losgewoeld en mijn tong tussen mijn lippen uitgestoken naar hem dat woeste beest donderdag vrijdag een zaterdag twee zondag drie O God ik kan niet wachten tot maandag...

Uit: Ulysses

James Joyce
De Bezige Bij

zaterdag 31 augustus 2019

Een Friese impressie.

Friesland doet je denken aan Gezelle: overal langs de eindeloze smalle wegen zie je grachten en sloten omringd door het wuivende ranke riet. In een te zoeken ruimte tussen wilg en ruig opgeschoten gras grazen kudden hooggebeende merries met door de wind opgestoten manen. Fuut en gans en zeker de trouwe paren witte zwanen versieren het eendenkroos en de bloeiende waterweegbree. Daarstraks een flits van een snoek, een reiger met een zilvervis in de bek.  Opgelet: de heer der schepping rijdt hier rond met zware tractoren die beerkarren trekken en het parfum van teveel koeien in immense stallen als vruchtbaar makende gierfonteinen over de landerijen uitstorten. De slagschaduw van de windmolens werpt een vreemd ritme over deze vredige benedendijkse velden. In de verte de klokkentoren van een godvrezend en vergeten dorp, twee schuren, stokrozen rond een vervallen monument, een eenzame kauwende geitenbok aan een staak gebonden, zijn ruimte beperkt omwille van zijn hormonale bandeloosheid. Groepen veel te snel fietsende ouderen, vriendelijk zwaaiend naar de traagrijdende automobilist. 
En dan de dijk, immense strakke walling, begraasd en onderhouden door kudden schapen. Geen herder te zien, geen beperking nodig, de grasvelden zijn uitgestrekt en rijk. Ze laten een perfect gazon tussen het IJselmeer en de kleine huisjes. Hier en daar een toegangstrap tot de hoogte. Een uitzicht met zeilboten, een viskotter en krijsende meeuwen. De palingvisser van weleer werd door de kweekfarms verwezen naar de horeca. Wat verbitterd levert hij versgebakken vis aan de toerist die zijn kleine afspanning verkiest boven de toeristenvallen. Een uitloopbaan, zegt hij, en hij ploft zich neer bij onze tafel en doet het verhaal van vroeger. Moest hij meer tijd hebben, dan ging hij naar Den Haag, zegt hij, om daar eens zijn mening te verkondigen over de teleurgang van al wat echt Fries is en over de uitbuiting van de kleine zelfstandige. Ietwat aangedaan trekken we ons terug in de luxe van het Van Der Valk hotel. Op het menu de “Sneekse” proeverij van gerookte paling uit het IJ en garnalen (“echte Hollandse” staat er bij). ”



zondag 25 augustus 2019

Koninklijk vel

Op een avond, zegt Mr Dixon, toen vorst Hein zijn koninklijke vel aan het reinigen was om aan tafel te gaan na een roeiwedstrijd te hebben gewonnen ( hij zelve had roeispanen doch de eerste regel van het wedstrijdreglement was dat de anderen met hooivorken moesten roeien), ontdekte hij bij zichzelve een wonderbaarlijke gelijkenis met een stier en toen hij een zwartbeduimelde volksalmanak ter hand nam die hij in de provisiekast bewaarde, kwam hij waarachtiglijk tot de bevinding dat hij een morganatische afstammeling was van de befaamde kampioenenstier van de Romeinen, Bos Bovum, hetwelk goed potjeslatijn is voor de baas van het spul. Daarna, zegt Mr Vincent, stak vorst Hein in aanwezigheid van al zijn hovelingen zijn hoofd in de drinkbak van een koe, trok het er weder uit en noemde hun allen zijn nieuwe naam. Daarop, wijl het water van hem afliep, trok hij de oude kiel en rok aan die aan zijn grootmoeder hadden toebehoord en kocht een grammatica der stierentaal om die te bestuderen, doch hij vermocht nimmer daarvan te leren behalve de eerste persoon van het persoonlijk voornaamwoord welke hij in het groot overschreef en uit het hoofd leerde, en telkenmale als hij op wandel ging, vulde hij zijn zakken met krijt om dezelfde te schrijven op wat hem beliefde, op een rotswand of een theehuistafel of een baal katoen of een kurken dobber. Kortom, hij en de stier van Ierland waren alras even goede vrienden als kont en hemd. Zekerlijk, zegt Mr Steven, en het eind van het lied was dat de mannen van het eiland, ziende dat er geen hulp in het verschiet was wijl de vrouwen eensgezind waren in hun ondank, een veervlot maakten, zich met have en goed inscheepten, al de masten rechtten, de ra’s bemanden, de loefzijde kozen de zeilen hesen, drie schoten vierden in de wind, de steven tussen wind en water richtten, het anker lichtten, bakboord roer gaven, de piratenvlag deden wapperen, driewerf hip hip hoera riepen, de lenspomp lieten draaien, hun modderschuit afstieten en in zee staken om naar het vaste land van Amerika te tijgen.


Uit: Ulysses
James Joyce
Vert: Paul Claes en Mon Nys
De Bezige Bij

dinsdag 20 augustus 2019

De zoon van de wijkagent



Frank die als leerling in dienst was geweest bij een brandewijnexpediteur met een wijnkelder in Bordeaux, sprak Frans als een heer en dat was zijn enige kunnen. Van kindsbeen af was deze Frank een nietsnutter geweest, die zijn vader, een wijkagent, die hem kwalijk op school kon houden om te leren schrijven en kaartlezen, had ingeschreven aan de universiteit om werktuigkunde te studeren, doch hij was als een jong veulen op hol geslagen en was meer vertrouwd met de justitie en de plaatselijke ordehandhaver dan met zijn leerboeken. De ene keer wilde hij komediant worden, dan weer zoetelaar of zwendelaar bij de wedrennen, dan weder kon niets hem afhouden van de berenbijt en de hanenmat, dan weder koos hij voor het ruime sop of voor het afschuimen der wegen met het zigeunervolkje om in het schijnsel der maan een landjonker te schaken of meiden hun lijnwaad te jatten of achter een hek een kip de kop om te draaien. Hij was zo menig keer vertrokken als een kat levens heeft en even zoveel keren met ledige zakken teruggekeerd naar zijn vader de wijkagent, die een emmer tranen had vergoten telkenmale hij hem weder zag.

Uit: ULYSSES
James Joyce
Vert: Paul Claes en Mon Nys
De Bezige Bij

zondag 18 augustus 2019

Mannenlucht

Zal ik zeggen wat het is?
Over hun hele huid ligt iets als een heel heel fijne sluier of een web, zo fijn of hoe heet dat alweer gaasdoek, en zonder het te weten verspreiden zij de hele tijd dat spinsel, onvoorstelbaar fijn, als de kleuren van de regenboog. ‘t Blijft hangen in al wat ze uittrekt. Voet van haar kous. Warme schoen. Korset. Broek: even trappen en die is uit. Goedendag en tot ziens. Ook de kat zit altijd op het bed aan haar onderhemd te snuffelen. ‘k Zou haar geur uit duizend herkennen. Badwater ook. Doet me aan aardbeien met slagroom denken. Waar zou het nu precies vandaan komen? Daarvandaan of van de oksels of van onder de hals. Want het komt uit alle hoeken en gaten. Hyacintenparfum uit olie of ether of zo. Muskusrat. Zakje onder hun staart. Eén korreltje geeft jarenlang geur af. Honden aan mekaars achterste. Goedenavond. Navond. Hoe ruikt het met je? Snuf. Snuf. Heel goed, dank je. Dieren laten er zich door leiden. Tja, als je het zo bekijkt. Wij doen net hetzelfde. Sommige vrouwen, bijvoorbeeld, schrikken je af als ze hun periode hebben. Je komt dichterbij. Krijg je een luchtje waar je van achterovervalt. Iets als? Bedorven pekelharing of. Bah! Verboden op het gras te lopen.
Misschien geven wij een mannenlucht voor ze af. Zoals wat? Onlangs lagen er handschoenen met een sigarenlucht op het bureau van Lange John. Adem? Komt van wat je eet en drinkt. Nee. Mannenlucht bedoel ik. Heeft er vast wat mee te maken want priesters van wie men aanneemt dat ze die zijn anders. Vrouwen zwermen eromheen als vliegen om stroop. Mogen niet bij het altaar maar willen met alle geweld. De boom van de verboden priester. Eerwaarde vader, wilt U? Laat me de eerste zijn die. Het verspreidt zich door het hele lichaam. Doortrekt het. Levensbron. Is toch wel uiterst vreemd, die geur. Selderiesaus.

Uit: ULYSSES
James Joyce
Vert: Paul Claes en Mon Nys
De Bezige Bijk


maandag 12 augustus 2019

In de biechtstoel



Pastoor Conroy zag er bijna als een heilige uit en zijn biechtstoel was zo stil en schoon en donker en zijn handen waren wit als was en als zij ooit dominicanes werd met zo’n wit habijt dan kwam hij misschien wel naar het klooster voor de noveen van de heilige Dominicus. 
Die keer toen ze hem dáárover tijdens de biecht gesproken had en een kleur had gekregen tot in de haarwortels omdat ze bang was dat hij haar zag, had hij haar gezegd dat ze zich geen zorgen hoefde te maken want dat was alleen maar de stem van de natuur en in dit leven zijn we allemaal aan de wetten van de natuur onderworpen, had hij gezegd, en dat het geen zonde was omdat het voortkwam uit de natuur van de vrouw zoals die door God was gewild, had hij gezegd, en dat Onze-Lieve-Vrouw zelf tegen de aartsengel Gabriël had gezegd mij geschiede naar Uw Woord. Hij was zo vriendelijk en heilig en altijd, altijd weer vroeg zij zich af en af of ze hem als cadeau geen theemuts maken zou met ruches en een bloemenpatroon erop geborduurd of een klok maar ze hadden al een klok had ze gemerkt op de schoorsteenmantel wit met goud en een kanariepietje dat uit zijn huisje kwam om te zeggen hoe laat het was toen ze er eens naartoe was geweest in verband met de bloemen voor het veertigurengebed want het was toch zo lastig om erachter te komen welk soort cadeau je moest geven of misschien een boek met gekleurde prenten van Dublin of zo.

Uit: Ulysses
James Joyce
Vertaling: Paul Claes en Mon Nys
De Bezige Bij

vrijdag 2 augustus 2019

Vrouwdier



Vrouwdier snurkt in het hoge gras.
Vrouwdier hurkt voor een grote plas.

Voor Vrouwdier zijn de mannen
welig gerekte planten
waar zij aan ruikt en knabbelt.

en ‘t mannenvolkje brabbelt en daast
over liefde en sterven, daar weten zij alles van, 
terwijl Vrouwdier graast.

Vrouwdier vindt dat alles kan
zolang zij haar maar blijven willen,
haar pasgewassen haar, haar onbeschaamde billen.

Vrouwdier smelt het ijs
in de gedachten.
Vrouwdier doodt de tijd
als men de tijd in haar te gronde rijdt.

Vrouwdier besproeit verblijd
de perplexe gewassen, de mannen,
die kiemen in haar beloofde landen.

Hugo Claus
Uit: Gedichten 1948-1993
De Bezige Bij

dinsdag 16 juli 2019

Kussen



Als op een kussen lagen haar haren op mijn jas, oorwormen tussen het heidekruid mijn hand onder haar nek, je maakt alles in de war. Het onvoorstelbare! Koelzacht van de crème raakte haar hand me aan, streelde me; haar ogen keken niet van mij weg. Verrukt lag ik over haar heen, volle lippen volopen, kuste haar mond.  Njam. Zachtjes gaf ze mij in mijn mond het stukje kruidenkoek warm en gekauwd. In haar mond tot weeë moes gemummeld, zuurzoet van haar speeksel. Genot, ik at het op, genot. Jong leven, dat gaven haar getuite lippen me. Zachte warme lippen van gomgelei. Bloemen waren haar ogen, neem me, ogen die wilden. Er vielen keitjes. Ze bleef stil liggen. Een geit. Niemand. Hoog tussen de rodondendrons op de Ben Howth liep met vaste poot een geit, die haar krenten liet vallen.
Beschut door de varens lachte ze warm omarmd. Wild lag ik op haar, kuste haar, kuste haar: ogen, haar lippen, haar gestrekte kloppende hals, vrouwenborsten vol in haar blouse van voile, stevige tepels rechtop. Heet likte ik haar. Zij kuste mij. Ik werd gekust. Ze liet zich helemaal gaan, maakte mijn haar in de war. Gekust kuste ze mij.

Uit: ULYSSES
James Joyce
Vert: Paul Claes en Mon Nys
De Bezige Bij

maandag 1 juli 2019

In bad.



 En nu een lekker bad: een schone kuip vol water, koel email, de zachte lauwe straal. Dit in mijn lichaam.
Hij zag zijn bleke lichaam er al helemaal inliggen, bloot, in een warme moederschoot, gezalfd met geurige smeltende zeep, zacht omspoeld. Hij zag zijn romp en ledematen, door water overrompelrimpeld en gedragen, licht dobberend, citroengeel; zijn navel, knop van vlees; en zag de donkere, verwarde krullen van zijn schaamhaar drijven, drijvend haar van de stroom om de slappe vader van duizenden, een doezelig drijvende bloem.

Uit: Ulysses
James Joyce
Vert: Paul Claes en Mon Nys

De Bezige Bij

vrijdag 28 juni 2019

Joden




Hijgend en naar adem happend bleef Mr Deasy staan.
 - Ik wou nog iets zeggen, zei hij. Ierland zou het enige land zijn dat er prat op gaat de Joden nooit te hebben vervolgd. Weet U dat? Nee. En weet U waarom?
Streng keek hij naar de stralende lucht.
- Waarom dan, meneer? Vroeg Stephen met een glimlach.
- Omdat het hen nooit heeft binnengelaten, zei Mr Deasy plechtig.
Uit zijn keel sprong een prop hoestgelach die een rochelende slijmsliert meesleepte. Hij keerde zich snel om en sloeg, hoestend en proestend, met de armen op en neer in de lucht.
- Het heeft hen nooit binnengelaten, riep hij dwars door zijn lachen heen, terwijl hij op zijn slobkousen over het grind van het pad kloste. Daarom.
Op zijn wijze schouders gooide de zon door het rasterwerk van de bladeren sprankels, dansende munten.

Uit: Ulysses
James Joyce
Vertaling: Paul Claes en Mon Nys
De Bezige Bij

maandag 24 juni 2019

Verliefdheid



We zaten zoals altijd naast elkaar op een bankje in Inogashirapark. Op Sumires lievelingsbankje. Voor ons strekte de vijver zich uit. Er stond geen wind. Bladeren dreven op het water alsof ze daar keurig waren vastgeplakt. Iets verderop stookte iemand een vuurtje. In de lucht hing de geur van de herfst die op zijn einde liep en verre geluiden klonken pijnlijk helder.
“Wat jij nodig hebt is tijd en ervaringen.”
“ Tijd en ervaringen,” zei Sumire. Ze keek omhoog. “De tijd gaat hoe dan ook voorbij. En praat me niet van ervaringen. Niet dat ik er trots op ben, maar ik heb geen noemenswaardige seksuele verlangens. Waar kan een schrijver zonder seksuele verlangens nu ervaring mee hebben? Dat is hetzelfde als een kok zonder eetlust.”
“Ik heb het niet over je seksuele verlangen,” zei ik. “Misschien houdt het zich alleen maar in een hoekje verborgen. Misschien is het op reis gegaan en vergeten terug te komen. Verliefdheid onttrekt zich hoe dan ook aan elke logica. Die kan overal vandaan komen en je opeens overvallen. Wie weet morgen al.”
Ongeveer een half jaar later werd ze, precies zoals ik het had voorspeld, plotseling en gespeend van elke logica, overvallen door een hevige verliefdheid als een tornado op een open vlakte. Op een vrouw die zeventien jaar ouder was. Op haar Spoetnikliefde.


Uit: Spoetnikliefde
Haruki Murakami
Uitgeverij Atlas. Amsterdam.

woensdag 12 juni 2019

In de bioscoop



Hij was zich van niets bewust behalve van de leegte van de bladzijde voor hem, het jeuken van de huid boven zijn enkel, het geblèr van de de muziek, en de lichte roes die het gevolg was van de jenever.
Plotseling begon hij te schrijven, louter uit paniek, maar ten dele beseffend wat hij daar op papier stelde. Zijn fijne maar kinderlijke handschrift zwierf onregelmatig over de bladzijde heen en weer. Eerst vervielen de hoofdletters en uiteindelijk ook de punten:

4 April 1984. Gisterenavond naar de bios. Allemaal oorlogsfilms. Één heel goeie van een schip vol vluchtelingen, dat ergens in de Middellandse Zee wordt gebombardeeerd. Publiek vermaakt zich door opnamen van een geweldig grote, dikke man, die probeert weg te zwemmen met een hefschroefvliegtuig achter zich aan. Eerst zag je hem door het water wentelen als een bruinvis, toen zag je hem door het vizier van het hefschroefvliegtuig, toen zat hij vol gaten en de zee rondom hem werd rood en hij zonk net zo plotseling alsof de gaten het water naar binnen hadden gelaten. Publiek brulde van het lachen toen hij zonk. Toen zag je een reddingsboot vol kinderen met een hefschroefvliegtuig dat er boven zweefde. Er was een vrouw van middelbare leeftijd, misschien wel een jodin die vooraan zat met een jongetje van een jaar of drie in haar armen, het jongetje schreeuwend van angst en hij borg zijn hoofd weg tussen haar borsten gewoon alsof hij probeerde in haar weg te kruipen en de vrouw sloeg haar armen om hem heen en probeerde hem op zijn gemak te stellen alhoewel zij zelf groen en geel zag van de angst, beschermde hem de hele tijd zoveel mogelijk met haar lichaam, alsof zij meende dat haar armen de kogels van hem weg konden houden, toen deponeerde het hefschroefvliegtuig een bom van 20 kilo tussen hen in vreselijke ontploffing en de boot vloog helemaal aan splinters, toen was er een pracht van een opname van een kinderarmpje dat omhoog schoot omhoog recht omhoog in de lucht een hefschroefvliegtuig met een camera in zijn neus moet het zijn nagevlogen naar boven en er werd luid geapplaudisseerd in de partijrijen maar een vrouw beneden in het proledeel van de zaal begon opeens heibel te schoppen en te schreeuwen dat het geen manier was dat te vertonen aan kinderen geen manier dat kon toch niet voor kinderen dat kon niet totdat de politie haar wegwerkte de zaal uitwerkte ik geloof niet dat er iets met haar gebeurd is het kan niemand iets schelen wat de proles zeggen typische prole-reactie nooit kunnen zij...


Uit: 1984
Georges Orwell
Uitgeverij De Arbeiderspers


dinsdag 28 mei 2019

Hartstocht



Zodra de knecht weg was, legde de bakker zijn hand weer op de hare. Hij stond tegenover haar en schoof de afgewerkte stukken marsepein naar haar toe die zij met chocola moest opsieren, en toen ze er naar greep legde hij zijn hand op haar hand, en zij liet die hand daar liggen. Anders had ze haar hand altijd teruggetrokken, gelachen en gezegd: “Schei toch uit, het geeft toch niets.” Maar nu had ze hem laten begaan en ze schrok van de gevolgen van die kleine gunst. Het bleke gezicht van de bakker werd donker door het meelstof heen: er kwam een vreemde korte flikkering in zijn ogen, plotseling straalden die grijze ogen en ze werd bang, ze wilde nu haar hand terugtrekken, maar de bakker hield haar vast. Nog nooit had ze een menselijk oog plotseling werkelijk zien gloeien: groenig vuur scheen op te vlammen in de anders zo matte pupillen, en het gezicht van de bakker werd donker als cacao.
Ze had het woord “hartstocht” altijd belachelijk gevonden, maar nu wist ze wat het was, en ze wist dat het te laat was.


Uit: Huizen zonder vaders
Heinrich Böll

zondag 19 mei 2019

Aardappelen



Wat hij werkelijk lustte kreeg hij haast nooit : aardappelen, pas gekookte aardappelen : dampend en geel, met boter en zout. Daar hield hij werkelijk van en niemand wist hoe dol hij er op was, zelfs oom Albert en oom Will niet. Soms kon hij Bolda zo ver krijgen dat ze voor hem kookte: een bord vol, met in het midden een klomp boter die langzaam smolt en fijn, droog zout, zo wit als sneeuw, dat hij er met zijn hand over strooide. Andere mensen aten elke dag aardappelen en daar benijdde hij ze om :  Brielach mocht er elke dag een paar voor het middageten koken en soms mocht hij Brielach helpen en als beloning verse aardappelen eten. Bij andere mensen - dat had hij goed gezien - ging het anders : daar werd op regelmatige tijden voor iedereen hetzelfde gekookt : groente, aardappelen en jus. Die aten allemaal hetzelfde : grootmoeders, moeders, vaders en ooms. Daar waren geen ijskasten waarin ieder zijn potje kon bewaren en geen grote keuken waarin iedereen kon gaan klaarmaken waar hij zin in had. Daar stond ‘s morgens een grote pot koffie op tafel, margarine en brood en jam en ze aten allemaal bij elkaar en kregen boterhammen mee naar school of kantoor. Eieren waren er zelden, enkel af en toe voor vaders en ooms. Dát was het kenteken van de meeste ooms en vaders en het enige dat hen onderscheidde van de andere gezinsleden : een ei bij het ontbijt.


Uit: Huizen zonder vaders
Heinrich Böll

dinsdag 14 mei 2019

Trouwen



“Trouwen,” zei ze langzaam, “trouwen wil ik niet meer. Daar loop ik niet meer in. Als je wilt wordt ik meteen nog je minnares, dat weet je, en als minnares zal ik je trouwer zijn dan ik het als vrouw zou kunnen zijn, maar trouwen doe ik niet meer. Sinds ik heb beseft dat Rai gesneuveld was heb ik vaak gedacht dat het veel beter is helemaal nooit te trouwen. Waarom al die nonsens, al dat gedoe, die dodelijke ernst over het huwelijk - en de schrik dat je weduwe wordt - een burgerlijk, een kerkelijk huwelijk en de een of andere kleine stommeling komt op het toneel en laat je man neerknallen. Drie, vier miljoen van die verbintenissen worden door één oorlog te niet gedaan: weduwen - ik ben er domweg het type niet voor om een weduwe te zijn, en ik zou van geen andere man dan van Rai de vrouw willen wezen, en ik zou zou geen kinderen meer willen hebben - dat zijn mijn voorwaarden.”


Uit: Huizen zonder vaders
Heinrich Böll




zondag 12 mei 2019

Hoeren



Het was prettig alleen door de nacht te rijden, de straten waren leeg, tuinen lagen in een diepe duisternis, en hij keek naar het toverachtige schijnsel dat zijn koplampen opriepen, naar de springerige en pikzwarte schaduwen en het gelig groene licht van de straatlantarens. Tuinen en parken waren overgoten met dit gelig groene licht en lagen er, zelfs als er bomen in bloeiden, star, kil en levensloos bij. Dikwijls reed hij ook een paar kilometer de stad uit, door slapende dorpen tot waar de autoweg begon, reed dan een stukje met grote snelheid en nam de eerste zijweg naar de stad terug en telkens weer was het opwindend als iemand in zijn koplampen opdook, meestal waren het hoeren die precies waren gaan staan waar het licht van de koplampen viel wanneer een automobilist in de bocht groot licht gaf: eenzame, levenloze bontgekleurde poppen die niet eens glimlachten als er iemand voorbij kwam; lichte benen tegen een donkere achtergrond, bestraald door fel licht. Ze deden hem denken aan schegbeelden, het was alsof ze tegen een boeg waren genageld van verzonken schepen, telkens weer pikte een koplamp hen uit de duisternis, en hij bewonderde de feilloze keuze van hun standplaats, maar hij had nog nooit een auto zien stoppen en één der meisjes zien instappen.

Uit: Huizen zonder vaders
Heinrich Böll

zaterdag 4 mei 2019

Verboden boek



Zijn moeder had hem gebaard terwijl er bommen op de stad vielen, in hun straat en tenslotte op hun huis waarin zij in de kelder haar weeën had. Ze lag op een smoezelig veldbed, vol met vuile vlekken van de schoensmeer waarop het leger zijn soldaten trakteerde. Ze had met haar hoofd op de plaats gelegen waar een soldaat zijn laars had gelegd: de traanlucht had haar misselijker gemaakt dan haar toestand - en toen iemand een gebruikte handdoek onder haar hoofd legde kreeg ze de lucht van oorlogszeep in haar neus, en ze voelde zich door die surrogaatreuk zo opgelucht dat ze moest huilen: het vleugje namaak-zoet van de geur in die handdoek leek haar iets buitengewoon kostbaars.
Toen de weeën begonnen hielp men haar: ze braakte over de schoenen van de omstaanders en de beste en koelbloedigste helpster was een veertienjarig meisje, dat op een spiritusbrander water aan de kook bracht, er een schaar in steriliseerde en daarmee de navelstreng doorknipte. Ze deed het precies zoals ze had gelezen in een boek dat ze niet had mogen lezen - koelbloedig en toch zachtmoedig - met een bewonderenswaardige doortastendheid bracht dit meisje in de praktijk wat ze ‘s nachts, als haar ouders al lang sliepen, allemaal had gelezen in het boek met de roze en gelige plaatjes. Ze knipte de navelstreng door met het gesteriliseerde schaartje van haar moeder die wantrouwend en toch bewonderen stond vast te stellen wat haar dochter presteerde.


Uit: Huizen zonder vaders
Heinrich Böll

zaterdag 20 april 2019

Ik Arabier


Noteert u maar…
Ik Arabier
nummer legitimatiebewijs: 50 000
aantal kinderen: 8
nummer 9 op komst na de zomer
Niet goed soms?!

Noteert u maar…
Ik Arabier
werk met lotgenoten in steengroeve
aantal kinderen: 8
sla voor hen brood
kleren en schriften
uit de rotsen
Ik bedel niet aan je deur
ik verlaag mij niet
op de stoep van je huis

Noteert u maar…
Ik Arabier
gewoon een naam, zonder titel
lijdzaam in een land waarin alles
draait op uitbarstingen van woede
Ik hoor hier thuis
ik was hier al voor de geschiedenis begon
toen er nog geen cipressen stonden
olijfbomen evenmin
en voor het gras ontkiemde
Mijn vader was van boerenafkomst
niet van nobele stam
mijn grootvader was een boer
zonder aanzien zonder stamboom
mijn huis is een wachtershut
van riet en twijgen
zou jij in mijn schoenen willen staan
met mijn gewone naam zonder titel?

Noteert u maar…
Ik Arabier
Kleur haar: koolzwart
Kleur ogen: koffiebruin
bijzonder kentekenen:
op het hoofd een koord rond een koefijja
de handpalmen hard als steen
schramt als je hem aanraakt
Vind olijfolie en tijm
het lekkerste wat er is
Woonplaats:
Ik kom uit een ver vergeten gehucht
waar de straten geen namen hebben
waar alle mannen op het veld en in de steengroeve
achter de communisten aanlopen
Mag dat soms ook al niet?!

Noteert u maar…
Ik Arabier
De wijngaarden van mijn voorvaderen heb je geplunderd
land waarop ik werkte in het zweet mijns aanschijns
samen met al mijn kinderen
Voor ons en onze nakomelingen
heb je niets overgelaten dan deze rotsen
En nu zeggen ze dat jullie regering ons
die ook nog af wil pakken

Noteert u maar boven aan de eerste bladzijde:

Ik haat de mensen niet
val niemand lastig
maar als ik honger lijd
eet ik het vlees van wie mij uitbuiten
Hoedt u voor mijn honger
en voor mijn woede!




Uit: Stem van alarm, stem van vuur,
Het Wereldvenster Bussum - Nowip Den Haag 1981
Vertaling Ed de Moor - onl



Mahmoud Darwish (1941 - 2008), 


donderdag 28 maart 2019

Lijmen



Lijmen
Ik had drie beestjes,
drie beestjes van steen.
Een vogeltje,
Een veulentje,
Een varkentje. 
Ze zijn gevallen.
Ze braken stuk.
Ik heb ze gelijmd.
't is bijna gelukt. 
Ik heb drie beestjes,
drie beestjes van steen.
Een volentje,
Een veukentje,
Een vargeltje
Joke van Leeuwen
Uit: Ozo heppie en andere versjes
Amsterdam: Querido, 2000


donderdag 14 maart 2019

Knoflook en moedergeur.




Ik was elf jaar toen ik mijn vader verloor, ik heb hem niet zien doodgaan, mijn moeder vond me te jong voor een bezoek aan het ziekenhuis. (Alsof ik geen ervaring had met de dood: ik prikte aangespoelde bruinvissen aan mijn stok en viste door teer verlamde meeuwen uit de branding.) toch zag ik mijn vader voor zijn laatste uren vechten, ik luisterde goed naar de verhalen van mijn moeder en de meisjes. Je kan ook kijken met je oren.
Mijn vader was een wilde zieke, ik zag hem kronkelen van de pijn, hij trapte, sloeg zijn medicijnen van het nachtkastje en dreigde bijna te stikken. De verpleegsters moesten zijn zuurstofbril met pleisters vastplakken. Bril, mijn moeder sprak over een bril. Ik stelde me er een vliegeniersbril bij voor. Biggles in ademnood.
“Er zit een bril op zijn neus,” zei ze, terug van het ziekenhuis. “Hij zegt dat ik naar knoflook ruik.” We moesten een voor een ruiken, haar mond, handen....gewoon Moedergeur, de witte crème uit de pot met het blauwe deksel naast de wastafel, fris als altijd. “ Hij rook zijn eigen doodsgeur,” zei de huisarts later bij het condoléancebezoek.
Volgens de nachtverpleegster waren mijn vaders laatste woorden: “De zee, de zee.” Hij had de pleisters losgerukt en stikte. Mijn moeder kwam te laat om hem naar de boot te brengen.
In mijn fantasie veranderde mijn vader in een gebrilde zeeslang, die door muren en dekens kon kijken, en toen ik me een paar jaar later voor het eerst bevredigde, zwom hij langs mijn voeteneind, sissend van afkeuring. Mijn zaad rook naar knoflook.


Uit: Indische duinen
Adriaan Van Dis
Meulenhoff

maandag 11 maart 2019

Toeristen



Hoewel toeristen de hele tijd overal bij stilstaan, staan zij er niet bij stil hoe storend hun stilstand is voor inwoners die trachten een leven te leiden. Mensen dijen uit van vrije tijd. In plaats van zich smal en efficiënt te bewegen van vertrekpunt naar doel en van taak naar verplichting, blubberen ze in al hun hun ledigheid uit over de breedte van hele stegen. Hun richtingloosheid is als cholesterol dat de bloedsomloop van de stad belemmert en infarcten veroorzaakt. Hun bestaan is een obstakel. Hun aanwezigheid is een onverantwoorde verkwisting van kostbare ruimte. De vanzelfsprekendheid waarmee zij het recht opeisen andermans straten te obstrueren, is een gotspe. Als dank voor het voorrecht een glimp te mogen opvangen van de grootsheid en de schoonheid van een stad die ze op geen enkele manier waardig zijn, zouden ze hun bestaan tot een minimum moeten beperken en zich schuchter verontschuldigend langs de muren moeten schuren terwijl ze hun ogen neerslaan van schaamte. In plaats daarvan leggen ze wijdbeens in hun ondergoed beslag op de pleinen en stouwen de straten vol met hun horkerig massa-egoïsme.
Op de aanlegsteiger van Hotel Marconi aan Canal Grande lag een toeristenstel in zwembroek en bikini te zonnen. Ik vroeg me af of ik er iets van moest zeggen. Het stuitende feit dat zij er kennelijk geen benul van hadden waar ze zich bevonden, aan Canal Grande, de levensader van de glorieuze stad La Serenissima, op de drempel van zingende paleizen van kristal, waar met ganzenveer in schoonschrift gedachten zijn geschreven die de wereld hebben vormgegeven, in het hart van de historie en aan de bron van verfijning en raffinement, en dat zij zich dit magische oord met vadsige vanzelfsprekendheid toe-eigenden als een plek op een strand, verontwaardigde mij in hoge mate.
Ze zouden in avondkleding zwijgend van ontzag met de hoge hoed in de hand moeten opkijken tegen de geciseleerde gevels, maar in plaats daarvan hadden ze hun roodverbrande kwabben voor de deur gekwakt.

Uit: Grand Hotel Europa
Ilja Leonard Pfeyffer
De Arbeiderspers



dinsdag 5 maart 2019

Droom



“Ik heb over je gedroomd,” zei Clio op een ochtend tegen mij.
 Ik zei dat ik vereerd was.
“Het was geen mooie droom,” zei ze. “We waren bij een rivier, die we moesten oversteken. Maar er wat geen brug. Je zei dat we moesten zwemmen. Maar het water stroomde snel en ik was bang. Je zei dat we het samen zouden doen en dat je mij zou helpen om aan de overkant te komen, en je beloofde mij dat je ervoor zou zorgen dat me niets zou overkomen. Maar toen we eenmaal in het water aan het zwemmen waren, raakte je geïrriteerd omdat ik volgens jou te zwak en te langzaam was. En toen we in het midden van de rivier waren had je er genoeg van. Je liet me los en zwom zelf in je eentje naar de overkant. Je keek niet eens om. Ik verdronk.”
“Het was maar een droom,” zei ik. “Zoiets zou ik nooit doen. Ik houd niet van zwemmen. Ik zou zeker een taxi gebeld hebben om ons desnoods met een omweg via de dichtstbijzijnde brug comfortabel en droog naar de overkant te laten vervoeren.”
“Ik zei dat er geen brug was. Je neemt me niet serieus. Weet je wat het is met jou? Je leeft alleen maar in je eigen wereld. Je wenst jezelf te beschouwen als het centrum van jouw eigen universum. Zolang ik vrolijk en mooi aan je zijde huppel als franje voor je eigendunk, ben je tevreden. Maar zodra ik een probleem heb, wend je je gezicht af omdat mijn problemen niet in je kraam te pas komen. Dan laat je me verzuipen, net als in mijn droom.”

Uit: Grand- Hotel Europa
Ilja Leonard Pfeyffer
De Arbeiderspers

donderdag 17 januari 2019

Huidhonger



Het gemis was overweldigend.
Het verbijsterende was dat het zich allemaal openbaarde als puur fysieke ontreddering. Je las wel eens dat degene die wordt verlaten zich geamputeerd voelt - maar dat was het niet, ontdekte hij. Amputatie viel tenslotte ogenblikkelijk te lokaliseren, nietwaar? Bij hem had het gemis zich over  heel zijn lichaam verspreid. Het was alsof hem zijn opperhuid was ontnomen of dat zijn weefsel dan toch ten prooi was gevallen aan een onoverkomelijk gebrek aan weerstand. Het was opdringerig en bedrieglijk : te pas en te onpas verspreidde zich een jeukende kilte vlak ónder zijn huid, te beginnen met zijn bovenarmen. Maar telkens als hij armen en benen inspecteerde, was er geen kippenvel te zien, terwijl hij wel degelijk kon rillen en trillen als een jongejuffrouw. Zijn lichaam ontbeerde vorm en omtrek, zijn huid liet het afweten, hij vervloog waar hij bij stond, en dat kwam allemaal omdat hij niet meer werd geaaid, geliefkoosd, gekoesterd. Het verlangen om aan te raken verzonk in het niets bij het verlangen om aangeraakt te worden. O, hoe hij haar huid en handen miste... zij had hem ermee gevormd, tot bestaan gestreeld. Nu zij weg was bestond hij zelf ook niet meer. Hij was : niets. Hij was  alleen, amorf, ontgrensd, zijn lichaam de spreekwoordelijke zak met botten, en zelfs dát niet eens. Wanneer hij op bed lag ( en niet slapen kon ), overviel hem soms het huiveringwekkend gevoel ter plekke op te lossen, tot niets dan een lichaamsgrote rorschachvlek op het laken. 
Dát was de angst : nu zij hem had verlaten, ging hij haar achterna en verliet van verdriet zichzelf.

Uit:  Vals Licht
Joost Zwagerman
De Arbeiderspers Amsterdam Antwerpen